Image
albert_militair_kamp_leopoldstad
Congo, 60 jaar onafhankelijkheid
Dossier
23 minuten

De Congolese geschiedenis is belangrijk om de actualiteit te begrijpen, vooral in het licht van het geweld dat Oost-Congo in zijn greep houdt.

Congo en de onverwerkte gevolgen van het kolonialisme

Het valt op dat de historische rol van België en andere internationale actoren zoals de Verenigde Staten en Frankrijk onderbelicht blijven in onze berichtgeving. Bepaalde gebeurtenissen zouden echter in de context geplaatst moeten worden van de historische politieke, economische en morele schuld die ons land heeft openstaan bij de Congolese bevolking. Het moorddadig regime in Congo-Vrijstaat en de daarmee gepaard gaande plunderingen hebben danig grote schade berokkend aan het land dat deze nog amper te herstellen valt. Pas recent is er in bredere kring een zekere politieke wil om de werkelijkheid van Congo-Vrijstaat en het daaropvolgende staatskolonialisme aan een kritische blik te onderwerpen. Het geweld in Oost-Congo kunnen we niet los zien van deze trieste episodes en de daaropvolgende nefaste rol die landen als België, de VS of Frankrijk ook in de postkoloniale fase zijn blijven spelen. Hun medeplichtigheid aan de moord op premier Patrice Lumumba kort na de onafhankelijkheid heeft meteen een grote hypotheek gelegd op de toekomst van de jonge Congolese natie. Zo hebben ze de weg vrijgemaakt voor het desastreuze dictatoriale regime van Mobutu, die zich de kunst van de etnische verdeel- en heerspolitiek en de verrijking eigen heeft gemaakt naar het voorbeeld van de oude koloniale heersers. Het resultaat van dit alles is gekend. De bevolking blijft in grote armoede achter. De geleidelijke ontmanteling van de staat heeft deze machteloos gemaakt om het land te besturen en de veiligheid van de bevolking te verzekeren.

L’état c’est moi

In zijn voorwoord van ‘Koning Leopolds Alleenspraak’1, een in striemend satire gedompeld pamflet van Mark Twain, schrijft Edmund Dene Morel: “Wat absolutisme aangaat is de ‘Vrije Congo-staat’ (die geen vrije staat, noch een protectoraat, noch iets anders is, maar eenvoudig een grote slavenfactorij) enig ter wereld. In handen van de koning zijn alle uitvoerende, wetgevende, financiële en rechterlijke bevoegdheden geconcentreerd. De absolute vorst van de Congo heeft geen enkel soort controle of rem. De Belgische regering was en is zijn medeplichtige.” Morel is aan het eind van de 19e eeuw werknemer van een scheepvaartmaatschappij in Liverpool. Een dochtermaatschappij heeft het monopolie op het goederenvervoer van en naar Congo Vrijstaat, een gebied dat tachtig maal de omvang van België heeft en dat door Koning Leopold II, dankzij de grootmachtenrivaliteit op de conferentie van Berlijn, als zijn persoonlijke buit is binnengehaald. Morel werd geregeld naar België gestuurd om toezicht te houden op het laden en lossen. Hij zag dat de schepen van zijn bedrijf volgestouwd waren met rubber en ivoor uit Congo en dat deze weer vertrokken met legerofficieren, vuurwapens, munitie en kettingen. Zijn conclusie: hier is geen sprake van handel maar van onderdrukking en slavenarbeid. Morel startte een internationale campagne tegen de wantoestanden met als resultaat dat er wereldwijd protest kwam. Dit zou er uiteindelijk toe bijdragen dat de Belgische staat Congo uit handen zou nemen van zijn koning, vlak nadat deze laatste tonnen documenten met bewijsmateriaal over de wreedheden had laten vernietigen.

Het is 100 jaar geleden dat er een einde kwam aan Leopolds schrikbewind in Congo. Zijn standbeeld valt evenwel nog overal in het land te bewonderen. Dat hij verantwoordelijk was voor wellicht miljoenen Congolese doden wordt het liefst collectief verdrongen als “een opmerkelijk voorbeeld van de politieke van de vergetelheid”2. Archieven van de toenmalige onderzoekscommissie bleven tot in de jaren 1990 gesloten omdat ze schadelijk konden zijn voor de Belgische reputatie. De getuigenverklaringen droegen de stempel ‘ne pas à communiquer aux chercheurs’.3

Propaganda

Leopold II probeerde met propaganda de ware toedracht te verhullen, zoals met de lancering van het voor het buitenland bestemde tijdschrift La Vérité sur le Congo (de waarheid over Congo).4 Ook de geschiedschrijving zat van meet af aan vol propaganda. Na de dood van Leopold II prezen en eerden de koloniale schoolboeken de koning als een groot man. Jonge Congolezen die een opleiding genoten als onderofficier in de Force Publique kregen er in een tekst van 1959 ingehamderd dat de geschiedenis “aantoont hoe de Belgen er door heroïsche daden in slaagden dit uitgestrekte grondgebied te creëren”. Ook de mythe van het verdrijven van de Arabische slavendrijvers werd volop van stal gehaald: “drie jaren van zelfopoffering, volharding, en onversaagde onverzettelijkheid om de meest humanitaire campagne van de eeuw op briljante wijze tot een goed einde te brengen en de gedecimeerde en uitgebuite volken van dit deel van Afrika te bevrijden”.5 Kritiek op Leopold II en het kolonialisme werden afgedaan als lastercampagnes van jaloerse buitenlanders….

De Congolese kolonisatie werd met succes verkocht als een humanitaire missie. De koning wilde een einde maken aan de slavernij in Centraal-Afrika, de islam een halt toeroepen en het hele gebied ‘civiliseren’, zo luidde het officieel. In werkelijkheid was Leopold II uit op de Congolese rijkdommen, de ontsluiting van het gebied voor handel en persoonlijke verrijking. Het is pas aan het begin van de 20ste eeuw dat de schandalige wantoestanden via getuigenissen, campagnes en geschriften van mensen zoals Morel, Lefranc, Casement, Sheppard, Twain of Conrad de Britse en Amerikaanse publieke opinie bereikten.6

Wat de Arabieren werd verweten is in Leopolds Congo-Vrijstaat op grote schaal toegepast. In de rubberexploitatie werden de Congolezen tot dwangarbeid verplicht om zoveel mogelijk van de begeerde latex te produceren. De koninklijke enquêtecommissie, opgericht om de geruchten over de wreedheden te onderzoeken, noteerde toen volgende getuigenis in haar rapport (1905): “Als het stelsel dat de inboorlingen verplicht om gratis drieduizend arbeiders te Leopoldstad te eten te geven, nog vijf jaar voortduurt, dan zal de bevolking van dat district van de aarde weggevaagd worden.”7 Volgens de ex-koloniale ambtenaar en diplomaat, Jules Marechal, die verschillende boeken publiceerde over Congo en de eerste was die de volledige documenten in de jaren tachtig kon inkijken, kregen de mensen die te weinig latex leverden de kogel. “Van de doden werd een hand afgehakt die de soldaten mee terugnamen naar hun kamp. Zo konden ze bewijzen dat ze de zwarte daadwerkelijk hadden gedood. (…) Van een van die straftochten kwamen de soldaten terug met 1308 handen”.8 Deze gesystematiseerde politiek van verminking ontlokte bij de toenmalige socialistische leider Emile Vandervelde de opmerking dat de triomfbogen in het Jubelpark beter het “monument van de afgehakte handen” zouden worden genoemd.9 De schuldigen van deze en andere wreedheden zijn nooit gestraft en nog steeds is het niet evident om deze situatie aan te klagen. Toen het standbeeld van Leopold II in Ekeren met rode verf werd beklad reageerde de districtsvoorzitter Ronny Kruyniers (Sp.a): “Ik ben geen grote fan van het koningshuis maar vandalisme is in geen enkel geval goed te keuren”.10 Dat er pas in 2005 in het museum van Tervuren een tentoonstelling (‘Het geheugen van Congo’) plaatsvond die kritisch keek, zij het voorzichtig, naar de Belgische koloniale geschiedenis, spreekt dan ook boekdelen.

De Belgische ‘beschavingsmissie’

Toen de Belgische staat met enige tegenzin het bewind overnam, kreeg Congo een klassieke versie van het kolonialisme te slikken waarbij de bekende beschavingsargumenten werden ingeroepen. Tijdens het interbellum trekken er maar liefst 8.000 Vlaamse (‘Baflamands’) missionarissen naar onze Afrikaanse Kolonies (Rwanda en Urundi komen vanaf 1921 onder Belgische voogdij). België bestuurde zijn kolonies volgens de principes van het verlichte paternalisme. De lokale bewoners ondergaan de “koloniale drievuldigheid van de territoriale administratieve bestuurders, de missionarissen en de trusts die de economische rijdkommen van het land exploiteren”.11 De ‘beschavingsmissie’ zorgde er voor dat 60% van de jeugd school liep in 1960, maar het systeem zorgde er tevens voor dat er slechts weinigen het universitaire niveau haalden. Ook op medisch vlak kwamen er heel wat initiatieven. Toch was ook hier de bezorgdheid niet vrij van eigenbelang. Sinds het begin van het koloniale bestuur maakten de ambtenaren zich ongerust over de gevolgen van de epidemieën die de bevolking dreigden te decimeren waardoor soms zelfs Chinezen en Senegalezen de arbeidersrangen moesten gaan aanvullen. Congo werd economisch wel ontwikkeld, maar de baten ervan gingen naar het koloniale moederland. Het discours van de beschavingsmissie verliep hand in hand met de economische uitbuiting. De Antwerpse professor Economie, Frans Buelens becijferde dat 40% van de winst van alle Belgische bedrijven in de jaren 1950, afkomstig was uit Congo. Het gaat om een winstvoet die tot de hoogste in de wereld wordt gerekend.12 Via zijn kolonie werd België een van de belangrijkste grondstoffenleveranciers in de wereld. De etnische politiek was er een van ‘verdeel en heers’. Een aantal etnische groepen kregen ten koste van andere de kans om op de sociale ladder te klimmen. Met de industrialisatie en de groei van de steden ontstaat er een nieuwe Congolese tussenklasse van ‘évolués’ (ontwikkelden) die het traditionele milieu achter zich hadden gelaten. Ze kregen een inschrijvingskaart met daarop hun oorspronkelijke etnie die echter pas werd overhandigd na vernederende procedures waarin ze hun integratie in de beschaving en hun aanpassing aan de levenswijze van de blanken moesten bewijzen.

Over het algemeen kwamen de Congolezen er op politiek en economisch vlak helemaal niet aan te pas. Alle touwtjes bleven in handen van de Belgen. Het sterk paternalistisch karakter van de kolonisatie, de afwezigheid van een nationale burgerij, de amper voorbereide onafhankelijkheid, de etnische politiek, de desintegratie van het inlandse sociale weefsel en de economische honger naar Congolese rijkdommen door westerse regeringen en bedrijven, waren de ingrediënten van een zeer woelige en bij wijlen gewelddadige onafhankelijkheidsperiode.

België blijft zich moeien

De Belgische regering leek er vanuit te gaan dat de verkiezingen van mei 1960 een gematigde regering aan de macht zouden brengen. Maar op korte tijd zouden nationalistische partijen het politieke toneel domineren. De verkiezingsperiode zorgde voor een snelle politisering van de bevolking die zich afkeerde van kandidaten die door de koloniale administratie naar voor werden geschoven. De verkiezingen (11 – 25 mei) waren een groot succes voor de nationalistische partijen. De neokoloniale partijen leden een grote nederlaag. Toen bleek dat de Belgische regering achter de schermen de politieke ontwikkelingen probeerde te beïnvloeden waarschuwde Lumumba dat “de Belgische regering in Congo een beleid voert, gericht op verdeeldheid en desintegratie.”13 Op onafhankelijkheidsdag hield Koning Boudewijn een paternalistische redevoering waarin hij de lof bezong van de kolonisatie: “De onafhankelijkheid van Congo is de bekroning van het werk, dat door het geniale brein van Leopold II werd ontworpen (…). Brengt de toekomst niet in gevaar door overhaaste hervormingen en vervangt de organen die België U overdraagt niet eer gij zeker zijt dat gij het beter kunt doen.”14 Toen Lumumba het woord nam zette hij de puntjes op de i. Hij sprak van de met “tranen, vuur en bloed” bevochten onafhankelijkheid en somde vervolgens de wreedheden van het koloniale systeem op. De internationale reactie op Lumumba’s harde toespraak werd gekenmerkt door hetzelfde taboe, namelijk dat er over de koloniale wantoestanden best niet gerept wordt.

De Belgische regering doet in deze prille postkoloniale periode al gauw wat ze altijd heeft gedaan, namelijk de etniciteit manipuleren door de afscheiding van de rijke koperprovincie Katanga te steunen. Dat deden ook de Belgische bedrijven, die in het nationalisme van Lumumba een bedreiging van hun economische belangen zagen met het gekende resultaat. Voor de Amerikaanse CIA, was premier Lumumba de incarnatie van de communistische dreiging, wat een voldoende argument was om mee te helpen hem uit de weg te ruimen. De Amerikaanse inlichtingendienst had kolonel Mobutu, die nog door Lumumba was aangesteld als stafchef, op zijn loonlijst geplaatst. Hij kreeg de nodige steun voor het plegen van zijn eerste staatsgreep die de val van Lumumba inluidde. Hij leverde Lumumba uit aan zijn vijanden in Katanga die hem op 17 januari 1961 vermoordden. Na een woelige periode zou Mobutu in november 1965 definitief de macht grijpen en zo in westerse ogen een ‘dam tegen het communisme’ opwerpen en de hoeder worden van de belangrijke delfstoffen. Mobutu zorgde in de jaren daarop voor de postkoloniale belangen en dat was voldoende om hem onvoorwaardelijk te steunen, ook al schakelde hij al zijn opposanten fysiek uit, installeerde hij een eenpartijstaat en zorgde zijn economische beleid in eerste instantie voor zijn persoonlijke verrijking. Hij trok investeerders aan voor grote projecten die volgens Guy Poppe vier dingen gemeen hadden: “Ten eerste werkt geen enkel project zoals het hoort. Ten tweede brengen ze een flinke stuiver op voor de buitenlandse ondernemingen die de bestelling in de wacht gesleept hebben. Ten derde helpen ze Mobutu zijn persoonlijk fortuin te vergroten. Ten vierde leggen ze de grondslag voor de enorme schuldenlast waaronder jaren later Zaïre zodanig gebukt gaat, dat het land, zijn leider en bijna zijn volk de dieperik ingaan”.15 De Zaïrisering van het land startte in 1971 met een nieuwe naam voor het land. Twee jaar later kondigde Mobutu een hoogstpersoonlijke versie van de nationalisering af van de Zaïrese economie. Maar in plaats van de rijkdom te verdelen onder de bevolking, deelde hij de buit met zijn baronnen, die er mee moesten voor zorgen dat hij in het zadel blijft. De nationaliseringen zorgden voor een tijdelijke verkilling van de relaties met de internationale broodheren, maar na het intrekken ervan in 1976 was alles weer goedgemaakt. Twee jaar later hielpen Belgische en Franse militairen mee de opstand neerslaan in Shaba toen Mobutu er in moeilijkheden kwam.

Mobutu wordt overbodig

Maar geleidelijk aan taande Mobutu’s ster. Het einde van de Koude Oorlog maakte dictators overbodig. Mobutu zag zich verplicht een proces van democratisering op te starten, maar hij hield iedereen aan het lijntje en haalde voortdurend zijn trukendoos boven. De pijlers van zijn macht, zijnde het leger, internationale steun en geld, verschrompelden echter. Het IMF, blind voor de corruptie en het economisch wanbeleid, liet de geldkraan openstaan en zorgde er zo voor dat Zaïre zijn kredietwaardigheid bleef behouden. Achter de schermen was het de troïka (VS, Frankrijk en België) die er op stond dat Mobutu leningen kon blijven aangaan. Tussen 1976 en 1989 werd de schuldenlast negen keer herschikt ondanks Mobutu’s slechte staat van dienst.16 In 1990, met de schuldencrisis, volgde het keerpunt in de Belgisch-Zaïrese relaties: Mobutu verbrak de betrekkingen met België omdat ons land weigerde de schulden kwijt te schelden. Tot dan kon Mobutu profiteren van de belangstelling van de Belgische traditionele bedrijven voor de Zaïrese grondstoffen. Volgens een berekening hadden 75.000 Belgen in 1956 hun werk te danken aan Congo. In 1980 ging het nog maar over een 10.000-tal banen in de metallurgie en de transportsector.17 Het kwam niet meer goed. Diplomatiek zakten de betrekkingen naar het vriespunt. Een deel van de Belgische ondernemingen keerde Zaïre de rug toe. De ontwikkelingssamenwerking werd bevroren. Pas op 30 juli 1997 pikte Brussel de draad terug op met wat voortaan de Democratische Republiek Congo (DRC) zou heten en waar een nieuwe leider de lakens uitdeelde.

Kabila

De opmars van Laurent Kabila met zijn Alliance des Forces Démocratiques (AFDL) stond symbool voor het Congolese verlangen naar echte onafhankelijkheid. Kabila vocht in 1965 mee met de Lumumbistische opstandelingen die tijdelijk grote delen van Congo onder hun controle kregen. Hij was een dubieus figuur, maar toch kon Kabila, na zijn verblijf in China (1967), met zijn Partij van de Volksrevolutie (RPR) enkele verwezenlijkingen voorleggen die respect afdwongen bij de bevolking in de ‘bevrijde zone’ in Oost-Kivu. Hij probeerde een militaire en ideologische structuur op te zetten die duidelijk geïnspireerd was op het Maoïsme. Hij streefde naar een organisatie gebaseerd op productiebrigades op lokaal niveau.18 De macht zou naar het volk gaan. Maar naar het einde van de jaren 1970 ging het bergaf met de beweging. De leiders hielden zich meer en meer met commerciële en smokkelactiviteiten bezig. Kabila zelf concentreerde zich op de goudwinning. Interne verdeeldheid en ontgoocheling maakten dat de RPR op sterven na dood was. Kabila zelf vertoefde in het buitenland waar hij contacten onderhield met zowel Oeganda als Rwanda. Zijn links revolutionair discours bleef hij houden. Op bezoek in ons land gaf hij in 1979 op het stichtingscongres van de Partij van de Arbeid een toespraak: “De meeste van uw bedrijven draaien dankzij de rijke grondstoffen van Congo. Uw welvaart hebt u te danken aan onze miserie. De regering van de VS en de uwe leggen ons een administratie op die de ontmenselijking van ons land en zelfs onze uitroeiing tot gevolg heeft.”19

Rwandese rol

Kabila’s machtsgreep in de zomer van 1997 kwam er met de steun van Rwanda, Burundi en Angola. Vooral Rwanda speelde een prominente rol. De Rwandese president Kagame gaf het ontmantelen van de vluchtelingenkampen, het uitschakelen van de gewapende militieleden (Interahamwe) en het ten val brengen van Mobutu als reden op voor zijn steun aan Kabila.20

Kagame zelf was het product van Amerika. Het begon met de constructie van een militaire basis door het Amerikaanse bedrijf Kellog Brown & Root (dochter van Halliburton) ter voorbereiding op de invasie die Mobutu uit het zadel moest drijven. In een rapport stelt Amnesty International (2002)21 dat kaders van het Rwandese Patriottische Leger een opleiding kregen onder de codenaam ‘Falcon Gorilla’. Het Pentagon had verschillende militaire programma’s lopen in zowel Rwanda en Oeganda.22 De VS zorgden er tevens voor dat de verantwoordelijkheid van Kagame voor de moord op duizenden burgers tijdens diens opmars naar Kigali in 1994 een ‘cover up’ kregen. De oorlogsmisdaden staan nochtans duidelijk omschreven in een VN document van het Internationaal Straftribunaal voor Rwanda, het Gersony-Rapport.23 Waarom? Op de achtergrond speelt het idee van een ‘groot Rwanda’ als interessant militair steunpunt (zie verder), maar de grote rijkdommen in Oost-Afrika spelen evenzeer een belangrijke rol. Een en ander is in elk geval belangrijk genoeg om een hulppakket af te kondigen ter waarde van 100 miljoen dollar aan Oost-Afrikaanse landen om de ‘strijd tegen de terreur’ aan te gaan. De Wereldbank en IMF speelden het spel mee en zouden Rwanda en Oeganda steun verlenen met leningen ook al werd Kigali ervan beschuldigd een deel van deze middelen af te leiden naar de aankoop van militaire goederen en het financieren van de oorlog in de regio.

Frankrijk en VS in onderlinge belangenstrijd

Op de achtergrond van de Rwandese genocide speelde een grootmachtenrivaliteit. Frankrijk was de grote steunpilaar van het regime van Habyarimana (president van Rwanda tussen 1973 en 1994). Parijs zorgde voor de wapens, trainde de Rwandese troepen en gaf de nodige diplomatieke steun tijdens het eerste offensief van het Rwandese Patriottische Front (RPF) van Kagame vanuit Oeganda. Vanuit hun respectievelijke posities waren zowel de VS als Frankrijk goed geplaatst om een catastrofe te verhinderen. Maar in plaats daarvan gooiden ze nog olie op het vuur. De Franse Operation Turquoise, die in Rwanda een ‘veilige zone’ installeerde vanaf 18 juni 1994, zou er door het latere Rwandese regime, maar ook door mensenrechtenorganisaties van beschuldigd worden de verantwoordelijken voor de genocide te hebben laten ontsnappen. Ook zouden de Fransen de Interahamwe in de zone niet hebben ontwapend waardoor het moorden nog door kon gaan.24 Hoe het ook zij, de Rwandese genocide vormde de prélude op een nieuwe oorlogscatastrofe.

De Congolese oorlogen

Op de achtergrond van de eerste (1996-97) en de tweede Congolese oorlog (1998 – 2003) speelde een groot geostrategisch belangenconflict, met de grondstoffen als dé belangrijke factor. Verschillende buurlanden werkten actief mee aan Kabila’s omverwerping van Mobutu wat hen op zich dan weer de steun van de VS opleverde. Maar de onvrede tussen Kabila en zijn bondgenoten groeide. Officieel waren deze laatste ontevreden over diens onvermogen om Oost-Congo te stabiliseren wat zorgde voor onveiligheid aan de grens. Kabila op zijn beurt maakte een einde aan het verbond omdat de zichtbare aanwezigheid van buitenlandse militairen (vooral Rwandezen) van hem een marionet dreigde te maken. In augustus 1998 startten Rwanda en Oeganda een tweede oorlog tegen Congo, ditmaal om Kabila uit het zadel te lichten. De vijf daaropvolgende jaren zouden er 4 tot 5 miljoen mensen direct of indirect om het leven komen. België en Europa hielden het bij de versie van een ‘burgeroorlog’, waardoor ze het accent legden op de lokale krijgsheren in Oost-Congo en negeerden dat deze de uitvoerders waren van buitenlandse actoren. Hoewel Rwanda en Oeganda hier duidelijk in de rol zaten van agressor, konden ze blijven genieten van Amerikaanse steun.

President Bush was in februari 2008 op bezoek in Rwanda. In de pers kregen we vooral te horen dat hij een toespraak hield aan het genocide-monument in Gisozi, bij Kigali. Maar de belangrijkste reden van zijn bezoek was het afronden van een akkoord om van Rwanda een nog belangrijker steunpunt te maken van de Amerikaanse aanwezigheid in Afrika. Volgens Luc Marchal, de voormalige nummer 2 van UNAMIR25, omvat de deal onder andere de installatie van belangrijk elektronisch communicatiemateriaal voor militaire doeleinden.26 Maar bovenal zal er volgens Marchal een militaire zone voor de VS worden gecreëerd in de regio van Bugesera (ten zuiden van Kigali). Wat de finale status van die zone inhoudt blijft onduidelijk. De VS zoeken nog altijd naar een kandidaat om AFRICOM27 in onder te brengen, een van de zes regionale Amerikaanse militaire hoofdkwartieren (vooralsnog is AFRICOM in Stuttgart is gevestigd). Rwanda, dat van de VS 7 miljoen dollar militaire steun kreeg in 2007, zou interesse getoond hebben.

Grondstoffen

De Congolese ondergrond is rijk aan grondstoffen. Ooit was koper een van de belangrijkste exportproducten, met een productie van 542.000 ton koper in 1982. Maar de politieke chaos in het land en de kleptocratie onder Mobutu haalden de productie drastisch naar beneden tot amper 28.000 ton in 2002.28 In Noord- en Zuid-Kivu en Ituri liggen belangrijke grondstoffenreserves. Er wordt diamant, goud, coltan en cassiteriet gewonnen. Deze laatste twee producten worden gretig afgenomen door verschillende grote elektronicaproducenten nadat ze via smokkelroutes terechtgekomen zijn in Rwanda, Oeganda en Burundi.

Waarnemers zijn het er over eens dat de toegang tot- en de controle over het arsenaal aan grondstoffen de belangrijkste drijfveren vormen voor de oorlog. Behalve de krijgsheren tonen ook de lokale commandanten van het Congolese leger zich bijzonder bedrijvig. Alle gewapende groepen hebben belangen in de grondstoffensector, via de ontginning of de export ervan. Nkunda’s militie controleert de smokkelroutes naar Rwanda en Burundi. Dat betekent een continue stroom van inkomsten om de oorlogsinspanningen mee te financieren. Oorlog is dus lucratiever dan vrede. Voor de afnemers is het belangrijkste dat de export blijft draaien. Veel deontologie komt daar niet bij kijken. De Congolese staat heeft geen enkele greep meer op de grondstoffenexploitatie en –handel, en verliest daardoor massa’s inkomsten.

Grote bedrijven

Dat geldt ook voor de mijnen in de rest van het land zoals in Katanga. Onder Mobutu waren veel mijnen in staatshanden, maar de opbrengsten kwamen zelden ten goede aan de bevolking. In 1992 bracht de Wereldbank een rapport uit waarin ze stelde dat privé-investeringen de mijnsector konden aanzwengelen. Onder premier Kengo Wa Dondo werd begonnen met de uitvoering van het programma, waarbij concessies werden verleend aan de meest biedende. Het ging om joint-ventures, maar in de praktijk stonden de staatsmijnbouwbedrijven hun activa en de controle daarover af aan privé-ondernemingen, waardoor er de facto sprake was van privatiseringen. Toen in 1998 de tweede Congolese oorlog uitbrak zocht Kabila steun bij Zuid-Afrika, Angola en Zimbabwe. Daar moest iets tegenover staan, waardoor het tot economische overeenkomsten kwam in de mijnsector. Na de oorlog stelde de commissie Lutundula -een speciaal in het leven geroepen commissie die de mijncontracten moest onderzoeken- vast dat heel veel omstreden contracten dateren van de periode na de oorlog (2003-2006) en dat de plunderingen gewoon doorgingen.29 De Commissie besliste dat 39 van de 61 gescreende contracten moesten heronderhandeld worden en 22 zelfs geannuleerd. Er was dus geen enkel degelijk contract. Raf Custers30 illustreert in een grondig gedocumenteerd artikel het verlies voor de Congolese staat door zakelijke deals met bedrijven als Anvil Mining (Australië), het Zuid-Afrikaanse De Beers, het Brits-Australische BHP Billiton, Anglo Gold Kilo (onder controle van Anglo American met hoofdzetel in London) en Tenke Fungurume Mining (meerderheid in handen van het Amerikaanse Freeport McMoran en een kwart in handen van het Zweeds-Candadese Lundin). Een zestiental bedrijven ontving inmiddels een brief van de Congolese regering met de bevindingen van de commissie Lutundula en de vraag om er op te reageren. Hoewel de hele herzieningsprocedure traag verloopt, lijkt het er toch op dat de Congolese regering druk wil zetten op het dossier. Inmiddels kwam er een nieuwe speler op het toneel.

China

In het najaar van 2007 ondertekenden de Congolese regering en drie Chinese bedrijven een akkoord over de financiering van infrastructuurwerken in ruil voor de exploitatie van grondstoffen. De uitvoering ervan zou gebeuren via een joint-venture met een gedeeld belang van eenderde voor Congo en tweederde voor China. China kreeg zo de concessies in handen voor de ontginning van 6,8 miljoen ton koper ter waarde van 56 miljard dollar en 626 duizend ton kobalt ter waarde van 66 miljard dollar.31 De financiering van zowel de mijnbouw als de infrastructuurwerken zou gebeuren door een consortium van Chinese bedrijven dat in ruil een instap-recht in de joint-venture betaalt van 350 miljoen dollar en een renteloze lening verstrekt aan de Congolese partner Gécamines ter waarde van 50 miljoen dollar. In totaal gaat het om investeringen van 9 miljard dollar die in de eerste fases moeten worden terugbetaald via de opbrengsten van de mijnbouwactiviteiten of via taksen en belastingen op de infrastructuurwerken. Het mijnbouwproject zou het eerste jaar al een rendement moeten hebben van 19 procent.

De Congolese oppositie had al meteen zware kritiek op het akkoord en sprak van een uitverkoop aan de Chinezen. Maar vanuit regeringsgezinde hoek werd de kritiek gepareerd door te stellen dat de critici de belangen van het Westen verdedigden. In elk geval zijn de Congolese reserves (Congo beschikt over een kwart van de mondiale kopervoorraden en een derde van de voorraden aan kobalt) de inzet geworden van internationaal getouwtrek. De vraag naar die grondstoffen is de laatste jaren gestegen. De koperprijs die eind november 2005 nog 4.268 dollar per ton bedroeg verdubbelde op nog geen drie jaar tijd tot 8.730 dollar per ton (juli 2008).32 Dit heeft te maken met de gegroeide vraag vanuit de sterk uitbreidende markten van Rusland, China, India en Brazilië. Deze nieuwe spelers vormen een bedreiging voor de positie van Westerse bedrijven en economische belangen.

Pogingen tot Regime-verandering?

Joseph Kabila, die na de moord op zijn vader het presidentschap opnam eind januari 2001 krijgt uit diverse hoek kritiek te verwerken. In mei van dit jaar benadrukte de Belgische minister van Buitenlandse Zaken De Gucht de noodzaak aan goed bestuur. Hij verweet de Congolese politieke klasse corruptie en een gebrek aan respect voor mensenrechten. Het klopt dat de oude praktijken van zelfverrijking uit het tijdperk Mobutu zijn blijven bestaan. Maar de context waarin de kritiek op Kabila wordt uitgeoefend, is niet zonder belang. Het contract met China en de herziening van de joint ventures met westerse bedrijven liggen duidelijk zwaar op de maag. De oude verworven machtsposities -een gevolg van de kolonisatie- dreigen verloren te gaan. Al moet gezegd dat België -als een van de enige- de herziening van de contracten lijkt te steunen. Ook de bedrijven laten zich niet onbetuigd in het uiten van hun ongenoegen. Van sommige mijnbouwbedrijven zoals het Amerikaanse Freeport McMoran, kwam er met de rugdekking van de VS, ronduit dreigende taal. Vanuit die hoek is men Kabila liever kwijt dan rijk. Ook politiek loopt men ‘verveelt’ met het eigengereide optreden van Kabila, bijvoorbeeld toen deze midden vorig jaar besliste om Nkunda militair aan te pakken, wat overigens mislukte. Kabila is democratisch verkozen in een soeverein land, maar daar lijkt men zich in het Westen weinig van aan te trekken. Het zou de Congolese bevolking moeten toekomen om Kabila ter verantwoording te roepen, maar daar is men vooral bezig met de strijd om te overleven. De buitenlandse machtsstrijd die in Congo wordt uitgevochten legt een zware hypotheek op de toekomst van het land.

 Noten

1 Mark Twain. Koning Leopolds alleenspraak. Belgisch kolonialisme in de Kongo. Amsterdam, Uitgeverij Pegasus, 1961

2 Adam Hochschild. De geest van Koning Leopold II en de plundering van Congo. Amsterdam, Meulenhoff/Kritak, 1998, p.295

3 Vertaling citaat: “Niet toegankelijk voor onderzoekers”. Adam Hochschild (1998).

4 Luc Vints. Kongo made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda.

5 Geciteerd in Adam Hochschild (1998)

6 Zie hiervoor het schitterend verslag en de getuigenissen van de critici van Congo in Adam Hochschild (1998)

7 Mark Twain (1961)

8 Interview met Jules Marechal in De Morgen, 27 november 1993. Onder het pseudoniem A.M. Delathuy schreef Marechal een aantal boeken. In 1988 publiceerde hij bij EPO: ‘Geheime documentatie van de onderzoekscommissie in de Kongostaat’

9 Geciteerd in : Colette Braeckman. De wortels van het geweld. Berchem, EPO, 1997

10 De Standaard, 25 juni 2007

11 Colette Braeckman (1997), p.32

12 Frans Buelens. Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis. Berchem, EPO, 2007

13 Geciteerd in : Ludo De Witte. Crisis in Congo. Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 1996 p. 43

14 Geciteerd in : Ludo De Witte (1996) in de voetnoot op p. 107

15 Guy Poppe. De tranen van de dictator. Van Mobutu tot Kabila. Antwerpen, Icarus, 1998. p. 28

16 Thomas M. Callaghy. Life and Death in the Congo. In: Foreign Affairs, September/oktober 2001.

17 Guy Poppe (1998)

18 Erik Kennes. Laurent Désiré Kabila, of de schaduwzijde van de Congolese geschiedenis. In: Noord-Zuid Cahier ‘Oorlog in Congo’, jg 25, nr 2. april 2000

19 Geciteerd in Guy Poppe (1998)

20 Guy Poppe (1998)

22 In een artikel op de website World War 4 Report (http://ww4report.com/static/proxy.html) is er sprake van volgende programma’s: International Military Education and Training (IMET), Joint Combined Exchange Training (JCET), Africa Crises Response Initiative (ACRI), en African Contingency Operations Training Assistance (ACOTA) met zowel Rwanda als Oeganda.

23 Lees het bijzonder goed gedocumenteerde artikel van professor Peter Erlinder. The great Rwanda Genocide ‘Coverup’ op de website van Global Research (http://www.globalresearch.ca/index.php?context=va&aid=8137 )

24 The Independent, 5 november 2006

25 United Nations Assistance Mission for Rwanda (UNAMIR) oorspronkelijk opgericht om toe te zien op de uitvoering van de Arusha Vredesakkoorden (4 augustus 1993). Het mandaat veranderde verschillende keren in het licht van de tragische gebeurtenissen van 1994. Maar UNAMIR kreeg ook heel wat kritiek te verwerken voor het te passief blijven t.a.v. de moordpartijen. Het mandaat stopte in maart 1996 (zie http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/co_mission/unamir.htm )

26 Luc Marchal. Congo-Rwanda : La difficile recherche de la vérité. In : Rencontres pour la Paix, nr 19 september-oktober 2008

28 Raf Custers. Heeft Congo iets aan zijn mijnen ? Mo* Paper nummer 21, juni 2008

29 Raf Custers (2008)

30 ibidem

31 De Tijd, 20 mei 2008

32 De Tijd, 30 september 2008. De financiële crisis heeft de grondstoffenprijzen inmiddels weer zwaar onder druk gezet. Eind september verloor de koperprijs sterk aan waarde tot 6.170 dollar.


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.