Image
De officiële erkenning van een soevereine Palestijnse staat
Beeld: PSC Disappearing Palestine Maps (2008) on flickr
De officiële erkenning van een soevereine Palestijnse staat
Artikel
15 minuten

Dit is een vertaalde en bewerkte tekst van de Duitse politicus ('Die Linke') en professor Staats- en Internationaal recht Norman Paech over de aanvraag van de Palestijnse autoriteit aan de Verenigde Naties om Palestina te erkennen als een onafhankelijke soevereine staat (red.).

Sinds de Amerikaanse president Barack Obama beslist heeft zijn Caïro-toespraak van juli 2009 niet langer als leidraad voor zijn Midden-Oosten beleid te nemen, maar eerder de radicale aanspraken van de Israëlische minister-president Benjamin Netanjahu op een joodse staat en een onbegrensde uitbreiding van de joodse nederzettingen in bezet Palestina schijnt te steunen, zijn de vooruitzichten op een spoedige vredesoplossing in het Midden-Oosten verder weg dan ooit

De regeringen van de EU-lidstaten hebben nog maar eens hun onbekwaamheid getoond om een initiatief te nemen dat de impasse moet doorbreken. De status-quo van de bezettingspolitiek die voortdurend geweldsexcessen produceert, lijkt daarmee nog maar eens verstevigd. Het is daarom des te opmerkelijk dat de leider van de PLO, Mahmoed Abbas, in deze omstandigheden de moed heeft opgebracht om de zaken zelf in handen te nemen en de VN in te schakelen. Zijn aankondiging dat hij de VN wil verzoeken om Palestina te erkennen als een soevereine staat stuitte -zoals te verwachten viel- onmiddellijk op afkeurende reacties van de VS en de Bondsrepubliek Duitsland, de voornaamste belangenvertegenwoordigers van de Israëlische regering. Er wordt aanzienlijke druk uitgeoefend om Abbas nog van zijn voornemen af te brengen. Ondertussen zijn de Israëlische diplomaten op zoek naar een 'morele meerderheid' binnen de VN om deze aanvraag af te weren.

De opdeling van Palestina

Israël en de VS zijn er jarenlang in geslaagd om de VN buiten het conflict te houden. Dat is begrijpelijk, vermits ze wat de kwestie Palestina betreft in een verloren positie stonden en nog altijd staan. Een overweldigende meerderheid van VN-lidstaten veroordeelt immers de bezettingspolitiek van Israël.

Alleen bij het ontstaan van de staat Israël in 1948 heeft de Verenigde Naties een rol gespeeld. Sindsdien behoort het tot de strategie van alle Israëlische regeringen om de resoluties die in de VN gestemd worden te minachten. De regeringen van de VS steunden deze houding door Israël met hun vetorecht voor iedere veroordeling van de Veiligheidsraad af te schermen. In de voorbije 15 jaren heeft de Verenigde Staten 11 keer zijn veto gebruikt ten gunste van Israël. De laatste keer was op 28 februari 2011. Washington hield toen een resolutie tegen die het illegale karakter van de zionistische nederzettingen in de bezette gebieden vaststelde.

Het loont de moeite om nog eens terug te blikken op het debat binnen VN in de tijd dat er over de toekomst van de joodse bevolking in Palestina en de oprichting van een staat op een vreemd grondgebied gediscussieerd werd. De problemen die toen al aan de orde waren vindt men vandaag nog altijd terug. De VN erfde de hele problematiek in 1947 van de Britten, die hun mandaat over het gebied toen opgaven onder meer omdat ze in het conflict tussen de Arabische bevolking en de joodse kolonisten uiteindelijk aangevallen werden door laatstgenoemde groep die ze tot dan toe altijd gesteund hadden. Er werd een speciaal VN-comité voor Palestina in het leven geroepen (UNSCOP) dat naar het gebied in kwestie afreisde. Deze missie resulteerde in een zogenoemd meerderheidsplan voor de opdeling van het land en een minderheidsplan voor een federale staat. Het meerderheidsplan verdeelde het grondgebied Palestina in een joodse staat en een Arabische staat. De beladen stad Jeruzalem zou uitgeroepen worden tot een internationale zone onder VN toezicht. De joden waren, ondanks een aantal bedenkingen akkoord met het meerderheidsplan, de Arabische bevolking verwierp beide voorstellen van het UNSCOP. Ze benadrukten de vrees dat het meerderheidsplan de territoriale integriteit van Palestina zou ondergraven. Ook het minderheidsplan zou in een versluierde vorm leiden tot de opdeling van het grondgebied. Het tegenvoorstel van de Arabische delegatie was de uitwerking van een seculier democratisch staatswezen voor Palestina dat de rechten en behoeften van alle mensen en minderheden die er leefden zou eerbiedigen, de zogenoemde één-staat-oplossing.

Op 23 september 1947 stelde de Algemene Vergadering van de VN een ad hoc commissie aan die alternatieven moest uitwerken en zich moest beraden over beide voorstellen van het UNSCOP. De leden verwierpen allereerst de idee om de Palestina-kwestie aan het Internationaal Gerechtshof over te dragen. Daarna discussieerden ze over het belangrijke probleem of de VN überhaupt gerechtigd was om over een staatsoprichting en de daaruit voortvloeiende opdeling van Palestina te beslissen. De uiterst krappe stemming van de ad hoc commissie op 24 november 1947, bewijst hoe onzeker de VN vertegenwoordigers over deze vraag waren. Van de 57 stemgerechtigden waren er slechts 21 overtuigd van het feit dat de VN het recht had een dergelijke beslissing te nemen. 20 stemgerechtigden waren deze mening niet toegedaan en de rest onthield zich.

De beraadslagingen werden uiteindelijk verder gezet rond allerlei vragen die de diepte en de scherpte van het conflict tot op de dag van vandaag bepalen en die in het geheugen van de Palestijnen gegrift staan. De commissie stelde onder meer vast dat de Volkerenbond volgens artikel 22 van haar statuten, verplicht was de onafhankelijkheid aan Palestina te schenken en dat de Britten, die het mandaat over Palestina van de Volkerenbond verkregen hadden, het Palestijnse volk op zijn soevereiniteit moest voorbereiden. Het rapport toonde aan dat de omzetting van Palestina in een onafhankelijke staat het logische culminatiepunt van de doelstelling van het mandaat was. Maar het onvervulde mandaat werd door de Britten teruggeven toen het hen te heet onder de voeten werd.

De ad hoc commissie koos uiteindelijk voor de oprichting van twee staten in Palestina, die politiek onafhankelijk zouden zijn, maar economisch met elkaar in verbinding zouden staan. Op 29 november 1947 besliste de Algemene Vergadering van de VN om Palestina op te delen in een joodse en een Arabische staat. Geen enkel derdewereldland stemde voor de opdeling, Groot-Brittannië onthield zich en de andere grootmachten, inclusief de Sovjet-Unie steunden het verdeelplan. De zionisten waren tevreden met het resultaat van de stemming. Ze hadden een beslissende overwinning behaald want het deel dat hen volgens het VN-plan werd toegewezen was qua verhouding tussen bevolkingsaantal en toegewezen oppervlakte in hun voordeel. De Arabische landen wezen de uitslag van de stemming af en kondigden hun verzet aan tegen het ongewilde en vanuit hun standpunt onrechtvaardige verlies van Palestina. Er brak een oorlog uit in Palestina die ongeveer honderdduizenden Palestijnen op de vlucht joeg. Op 11 december 1948 volgde VN-resolutie 194 (II) van de Algemene Vergadering, die de Palestijnse vluchtelingen het recht gaf op terugkeer en het recht op schadevergoeding voor de verloren eigendommen.

Recht op zelfbeschikking

De Israëlische leider Ben Goerion riep in mei 1948 eenzijdig de onafhankelijke staat Israël uit. Het was de VN die in deze periode doorslaggevend was bij de wereldwijde legitimering van de nieuwe staat, ondanks de twijfelachtige internationaal rechterlijke basis. Israël werd namelijk al op 11 mei 1949 met een meerderheid van de stemmen opgenomen in de Verenigde Naties. De verhouding tussen Israël en de VN veranderde fundamenteel ten tijde van de Zesdaagse Oorlog in juni 1967, een gewapend conflict tussen enerzijds Israël en anderzijds Egypte, Jordanië en Syrië. De VN-Veiligheidsraad veroordeelde het conflict onmiddellijk via resolutie 237. Op 22 november 1967 volgde dan de beroemde Veiligheidsraad-resolutie 242, waarin de volledige terugtrekking van de Israëlische troepen geëist werd vanuit de tijdens de oorlog bezette gebieden.

De aandacht van de VN concentreerde zich in de daarop volgende jaren op het bezettingsbeleid en de annexatiepolitiek van Israël, die niet alleen een inbreuk zijn op de internationale conventies van Den Haag (uit 1907) en van Genève (uit 1949), maar ook het grootste obstakel vormen voor een mogelijke vredesregeling. Een speciale VN-commissie kwam in 1972 met het volgende bericht naar buiten: “Israël voert een opzettelijke politiek van annexatie en kolonisatie in de bezette gebieden die de uitroeiing van de nationale Palestijnse identiteit beoogt. (...) Het weigert het recht op terugkeer te respecteren (en andere rechten) en negeerde zowel de letter als de geest van de vierde conventie van Genève (recht in oorlogstijd).

Pas na de Yom-Kippur oorlog van 1973 -die door de Arabieren begonnen was en met hun nederlaag eindigde- kwam het tot een doorbraak voor de PLO (de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie). Op de vredesonderhandelingen in Genève van december 1973 was de PLO nog afwezig, maar in 1974 op de 29ste Algemene Vergadering werd met de resoluties 3236 en 3327 het volle zelfbeschikkingsrecht voor het Palestijnse volk erkend, alsook het recht om dit met alle middelen te verkrijgen. De gewapende strijd werd daarmee als legitiem middel aanvaard. De PLO verkreeg als legitieme vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, het statuut van waarnemer bij de VN. De NAVO-lidstaten konden zich allerminst met deze ontwikkeling verzoenen en stemden tegen deze resoluties, maar ze konden de toenemende consensus binnen de VN niet tegenhouden. Door het Amerikaanse veto maakten deze resoluties in de VN Veiligheidsraad in ieder geval geen schijn van kans. De doelstellingen van Washington in het Midden-Oosten waren gekend. William Fulbright, de toenmalig voorzitter van de Senaatscommissie Internationale Betrekkingen, formuleerde ze in 1973 zeer duidelijk: “controle tegen de Sovjet-invloed, steun voor Israël, verbetering van de betrekkingen met de Arabische staten, de verzekering van de oliebevoorrading”. Ook president James Carter was te zeer gebonden aan de geostrategische doelstellingen van de Amerikaanse heerschappij in het Midden-Oosten om een duurzame oplossing te concipiëren waarbij de Palestijnen betrokken werden. De mislukking van de Camp David-vredesakkoorden van september 1978 is hier mede aan te wijten. Ze waren bovendien in tegenspraak met het internationaal recht en werden door de Arabische landen afgewezen tijdens een bijeenkomst in november in de Iraakse hoofdstad Bagdad, alsook door de 33ste en 34ste Algemene Vergadering van de VN in respectievelijk december 1978 en november 1979. De belangrijkste reden voor de afwijzing was dat de PLO niet betrokken werd bij de vredesgesprekken. Nog voor de overeenkomst in Camp David, waren Israëlische troepen in maart 1978, in samenspraak met Washington, Libanon binnengevallen om een zo groot mogelijk deel van de PLO (die van daaruit opereerde) te liquideren. De rechtse Likud-regering onder leiding van Menachim Begin (1977-1983) verscherpte het conflict met de Palestijnen aanzienlijk. Er waren de invasies van Libanon in 1980 en 1982 en de slachtpartijen in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. De onrust onder de Palestijnen steeg in de jaren 1980 tot 1982 aanzienlijk, mede door de officiële annexatie van Jeruzalem in het voorjaar van 1980 als de “ondeelbare hoofdstad van Israël”. De talrijke resoluties uitgevaardigd door de Algemene Vergadering (AV) en de Veiligheidsraad (zelfs de VS zag zich genoodzaakt om zich tijdens de stemming over de annexatie van Jeruzalem te onthouden) tegen het Israëlische beleid waren zeer duidelijk, maar maakten hoegenaamd geen indruk op de Likud-regering.

De uitzichtloosheid en de ellende voor het Palestijnse volk, en de vruchteloze passieve weerstand tegen een tomeloze nederzettingspolitiek mondde in december 1987 uit in de ontlading van de eerste Intifada. De Algemene Vergadering eiste daarop een internationale conferentie met de deelname van de PLO. Eén jaar na de uitbarsting van de Intifada was de omvang van de repressie aan de ene zijde en de vertwijfeling aan de andere zijde zo duidelijk merkbaar, dat de VN zich verplicht zag om haar resoluties scherper te formuleren. Resolutie 43/21 van 3 november 1988 stelt het volgende: “De Algemene Vergadering, op de hoogte van de sinds 9 december 1987 aanhoudende opstand (Intifada), 1. veroordeelt Israëls volhardende politiek en praktijken, die de mensenrechten schendt van het Palestijnse volk in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Jeruzalem. 2. veroordeelt in het bijzonder handelingen zoals het schieten met vuurwapens op Palestijnse burgers door het Israëlisch leger en Israëlische kolonisten waardoor weerloze Palestijnse burgers verwond en gedood worden, het afranselen en het breken van beenderen, de uitwijzing van Palestijnse burgers, het opleggen van restrictieve economische maatregelen, het vernielen van huizen, de collectieve bestraffingen en de massale aanhoudingen, alsook het beletten van de toegang tot de media. (...) . 3. bekrachtigt dat de bezetting door Israël van Palestijns gebied sinds 1967 en van Jeruzalem sinds 1980 niets aan de rechtspositie van deze gebieden verandert. 4. verlangt van de bezettingsmacht Israël dat ze de vierde conventie van Genève van 12 augustus 1949 over de bescherming van de burgers in oorlogstijd onmiddellijk respecteert en afziet van de politiek en de praktijken die tegen deze akkoorden indruisen.

Nieuwe initiatieven

Aan deze situatie is vandaag structureel nog niets veranderd. Alle met hoge verwachtingen en hoop overladen conferenties en afspraken -Oslo I in 1991/1993, Oslo II in 1995, Camp David in 2000, Taba in 2001 en Annapolis in 2007- mislukten door de onverzettelijkheid van de Israëlische regeringen die de bezette Palestijnse gebieden niet wilden opgeven. Bovendien weigerde Tel Aviv tot nu toe om de VN bij onderhandelingen over een vredesoplossing te betrekken. Palestina blijft feitelijk een ruimte ontstoken van internationaal recht, waar de permanente dreiging van willekeurig geweld blijft heersen.

Met deze geschiedenis in het achterhoofd mag dit nieuw initiatief van de PLO-leiders om de VN via een lidmaatschapsaanvraag weer meer te betrekken bij de kwestie, niet voor al te veel optimisme zorgen. We mogen niet vergeten dat de PLO al in 1988 de Palestijnse staat uitriep en dat die toen slechts door 50 landen werd erkend. Vandaag gaat het om een opname van Palestina in de VN als een volwaardige staat. De VS-regering heeft al laten weten dat het de aanvraag niet steunt en kan de erkenning met zijn veto in de Veiligheidsraad tegenhouden. Volgens artikel 4 alinea II van het VN Handvest resulteert de stemming in de Algemene Vergadering van de VN slechts in een aanbeveling. Die moet dan met de vereiste tweederde meerderheid van de stemmen bevestigd worden in de VN-Veiligheidsraad. De vijf veto-landen die in de Veiligheidsraad zetelen moeten allemaal instemmen of zich onthouden.

De PLO overwoog om het obstakel van de Veiligheidsraad te omzeilen via de Uniting-for-Peace resolutie 377 uit 1950. Volgens deze resolutie kan de Algemene Vergadering, indien de Veiligheidsraad niet kan handelen door een gebrek aan unanimiteit èn er daarom niet in slaagt om de internationale vrede en veiligheid te garanderen, de kwestie die aan de orde is zelf behandelen. De motivering voor de eventuele inroeping van resolutie 377 was het aangekondigde veto van de VS dat indruist tegen de aanbeveling van de AV om de staat Palestina te erkennen en het daaruit volgende falen van de VN-Veiligheidsraad in haar opdracht om de internationale vrede en veiligheid te bewaren. Deze redenering is afhankelijk van de vraag of de afwijzing van de toetreding tot de VN een bedreiging voor de vrede is. Ze zou alleszins een situatie van agressie bestendigen. Aangezien de bezetting van het Palestijns grondgebied volgens het internationaal recht beschouwd kan worden als een permanente daad van geweld, terreur en agressie, kan de opname van de soevereine Palestijnse staat in de schoot van de VN als een poging gezien worden om de vrede te bevorderen. Een verhindering van het volwaardig lidmaatschap betekent in ieder geval de ongewijzigde verderzetting van de bezetting en bijgevolg ook de instandhouding van een situatie die door de steeds terugkerende daden van agressie, een bedreiging voor de vrede vormt. Het zou dan ook aanvaardbaar zijn om de beslissing rond de opname van Palestina via resolutie 377 buiten de VN-Veiligheidsraad om te nemen, maar men moet zich er wel van bewust zijn dat dergelijke beslissing in de eerste plaats politiek zou zijn en dat ze ook afhangt van andere criteria zoals bijvoorbeeld juridische bepalingen.

De oprichting van een soevereine Palestijnse staat is officieel een doelstelling van de Amerikaanse Midden-Oosten politiek. Ook de Israëlische regering van premier Netanjahu en minister van Buitenlandse Zaken Avigdor Lieberman schaarde zich achter dit doel. Maar in werkelijkheid is het Israëlisch beleid van landroof en van de de uitbreiding van de nederzettingen totaal tegengesteld aan de vooropgestelde doelstelling. De Israëlische regering aanvaardt de zogenaamde groene lijn, de grens van Israël voor 1967, niet. De joodse militaire leider Moshe Dayan tekende in 1948 nochtans zelf de wapenstilstandslijn tussen Israël en Jordanië op de landkaart met een groene stift. In 1988 is dezelfde lijn door de PLO als landsgrens voor de staat Palestina uitgeroepen en erkende zodoende de facto de staat Israël. Tot op de dag van vandaag is deze grens op geen enkele Israëlische landkaart terug te vinden en wordt ze door de regering van Netanjahu niet erkend. Ze beantwoordt volgens de Israëlische regering niet aan de huidige veiligheidsbehoeften en is achterhaald door de feitelijke uitbreiding van de joodse nederzettingen sinds 1967. De omstreden kwestie van de grenzen wijst op een kernprobleem: welk gebied blijft er nog over voor een leefbare Palestijnse staat? Het concrete verlies van territorium aan Israël in de loop der jaren heeft de oude optie van één democratische en seculiere staat voor beide volkeren weer in de aandacht gebracht. Een voorstel dat al in 1947 door de Arabische landen aan de VN werd voorgelegd als alternatief. Ondanks het VN initiatief van Mahmoed Abbas kan deze optie weer op meer aanhangers rekenen en niet alleen in Palestijnse kringen, maar ook onder joodse intellectuelen.

Koloniale denkwijze

Het belangrijkste argument voor Israëli's om zich tegen de één-staat-oplossing te verzetten is de vrees dat het joods karakter van het land zou verdwijnen. Het concept van 'de joodse staat als toevluchtsoord voor alle joden in de wereld' zou immers verdwijnen. Stilzwijgend wordt hiermee ook gesuggereerd dat in een land met een Arabische meerderheid de veiligheid van de joodse bevolking niet gewaarborgd zou zijn. Hoewel dit langs Arabische zijde met klem tegengesproken wordt, moet deze Israëlische motivatie ernstig genomen worden als psychologische achtergrond van de Israëlische politiek. De Israëlische veiligheidspolitiek verlangt van de Palestijnen niet alleen dat ze afstand doen van de joodse nederzettingen op bezet grondgebied zoals Ariel, Ma'ale Adumim en Gush Etzion, maar ook dat ze de toekomstige Israëlische militaire soevereiniteit over het Jordaandal -het vruchtbare landbouwgebied van de Westelijke Jordaanoever- erkennen. Veiligheid is volgens de Israëlische definitie dus alleen denkbaar als de Palestijnen afstand doen van een aanzienlijk gebied en de echte soevereiniteit over hun staat opgeven -toegevingen die geen enkel Palestijns bestuur kan accepteren. De fundamentele vraag is ook waarom zestig jaar na de oprichting van de joodse staat het veiligheidsbegrip dat in een koloniale context tot stand kwam, vandaag nog altijd van toepassing is. Er werd toen een staatsbestel voorop gesteld dat, ongeacht hoe de demografische verdeling tussen de joodse en de Arabische bevolking zich in Israël zou ontwikkelen, de joodse dominantie schriftelijk vastlegt. Dit is een principe dat niet alleen radicaal indruist tegen een democratische orde, maar ook geen veiligheid kan garanderen.

Of ze nu in een joods-arabische staat of in een eigen staat naast een Palestijnse leeft, de joodse gemeenschap zal haar begeerde veiligheid nooit kunnen bereiken via territoriale veroveringen noch politieke dominantie. Zolang de Israëlische politiek haar koloniale wortels van landroof en verdrijving niet opgeeft en zich niet in de Arabische omgeving op voet van gelijkheid en in werderzijdse waardering integreert, zal ze haar omgeving steeds als een bedreiging aanvoelen. Militaire superioriteit -hoe enorm ook- zal hen nooit van deze omklemming kunnen bevrijden. Een multi-etnische seculiere en democratische staat zal dit eerder bewerkstelligen. Een land voorbehouden voor joodse staatsburgers, zoals door de regering Netanjahu-Lieberman gepropageerd wordt, brengt interne gevaren met zich mee zoals de discriminatie van andere geloofsgroepen, de installering van apartheid en de erosie van de democratie. Naar buiten toe heerst het gevaar van de permanente confrontatie met de tegenstanders, die periodiek leidt tot gewapende incidenten en buitenlandse interventies. Zestig jaar na de oprichting van de staat Israël is het concept van een uitsluitend joodse staat -overigens het enige zuiver religieuze staatsmodel naast het Vaticaan- niet de adequate manier om de veiligheid te verzekeren. De joodse samenleving is zelf multi-etnisch en ent zich duidelijk veel minder op religie dan op de projectie van een vermeende vijand. Een politiek die zich boven de Netanjahu/Lieberman regering stelt, moet de veranderende Arabische wereld om zich heen positief opnemen en moet haar eigen positie in die wereld volledig opnieuw bepalen. Spijtig genoeg moet hierbij van de beschermheren van Israël, de Verenigde Staten en de Europese Unie, niets verwacht worden. Zij zijn klaarblijkelijk de overtuiging toegedaan dat een politiek van voortdurende confrontatie hun belangen in de Arabische wereld beter dient. Ook zij zitten blijkbaar nog volop ingegraven in de koloniale voorstellingswereld van de voorbije eeuw.

Artikel vertaald en bewerkt door Antoine Uytterhaeghe


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Land

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.