Image
Eb en vloed van de 25 januari-revolutie
Beeld: Latuff
Eb en vloed van de 25 januari-revolutie
Artikel
14 minuten

Twee jaar na de Egyptische 25 januari-revolutie stroomden de straten van Cairo, Alexandrië, Port Said, Suez, en andere steden opnieuw vol met demonstranten tegen de zittende president Mohamed Morsi. De betogingen en gewelddadige confrontaties met de ordediensten lieten zowel binnenlandse activisten als buitenlandse sympathisanten met een bitterzoete nasmaak achter. Enerzijds werd het  voor een groot deel van de bevolking steeds duidelijker dat de opstand van 25 januari 2011 hen van de regen in de drup heeft gebracht: een ingrijpende transformatie van het repressieve en corrupte staatsapparaat blijft uit en aan de grondslagen van de uitbuitende sociaal-economische verhoudingen is niets veranderd. Anderzijds wijzen de telkens terugkerende straatmobilisaties op het feit dat de revolutie allesbehalve is afgelopen. De strijd gaat verder, zowel tegen oude als nieuwe vijanden.

Na de val van president Moebarak werd de illusie van een snelle 'democratische transitie', die leefde bij een meerderheid van de Egyptenaren, steeds opnieuw doorprikt. Eerst wierpen de hoge officieren van de 'Supreme Council of Armed Forces' (SCAF) zich op als de redders des vaderlands. De enige manier voor de militairen om een escalatie van de opstand tegen te houden was zich als leiders van het revolutionaire proces op te werpen, zodat ze zelf het proces van 'democratische transitie' konden controleren. Het opzijschuiven van Moebarak door de SCAF vormde in dat opzicht zowel een grote overwinning als een nieuw obstakel voor de revolutionaire massabeweging. Een overwinning omdat het Egyptische volk vertrouwen kreeg in haar vermogen om via straatmobilisaties dictatoriale heersers af te zetten. Een obstakel omdat de omwenteling niet langer door het volk zelf, van onderuit, werd gedreven, maar voor het volk, van bovenaf, door het militaire overgangsbewind. Hoewel weinig ervaren activisten vertrouwen hadden in de SCAF, koesterde de grote massa illusies over de rol van het leger als 'nationale kracht', of wilde ze de militairen op zijn minst een kans geven om de democratisering van de staatsinstellingen en de economie aan te vatten.

Ook voor de SCAF betekende de val van Moebarak zowel een probleem als een opportuniteit. Enerzijds voelden de hoge militairen zich bedreigd in hun politieke en economische belangen. Een democratisering van de autoritaire staat zou immers ook aan hun autonomie en privileges raken – bijvoorbeeld de immuniteit van het legerbudget voor enige parlementaire controle. Daarenboven versterkte de vloedgolf van stakingen de vrees voor een sociale revolutie in de (militaire) bedrijven. Anderzijds betekenden de val van Moebarak en de prominente rol die de SCAF speelde in zijn aftreden, een uitgelezen kans voor de hoge officieren om hun machtspositie binnen het staatsapparaat te versterken. Sinds de Zesdaagse Oorlog tegen Israël in 1967 was de rol van de hoge officieren binnen het staatsapparaat immers stelselmatig verzwakt tegenover de civiele pilaren van de dictatoriale macht. Een machtsverschuiving van het Ministerie van Defensie naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Vanaf de jaren 1970 kregen de generaals competitie van de nieuwe private burgerij, die ontstond in het kielzog van president Sadat's liberaliserings- en privatiseringspolitiek. Het leger trok zich terug uit het politieke centrum en kreeg in ruil daarvoor het beheer over bepaalde economische activiteiten, gaande van de productie van wasmachines tot het uitbaten van vakantieverblijven in Sharm el-Sheikh. De winsten uit deze activiteiten verbleekten echter in vergelijking met de superwinsten die de steeds kleiner wordende kring van vertrouwelingen uit de regerende Nationaal-Democratische Partij en uit de zakenwereld rond president Moebarak en zijn zoon Gamal vergaarden. Ironisch genoeg redde het gestage verlies aan reële politieke en economische macht, de symbolische autoriteit van het leger als instituut. Terwijl de opstand zich richtte tegen de saillante onderdrukking, uitbuiting en dominantie van de Nationaal-Democratische Partij, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van de civiele ordediensten en van de neoliberale kliek rond Gamal Moebarak, bleef het leger als onderdeel van het staatsapparaat grotendeels buiten schot. In tegenstelling tot loyale militaire elite-facties, zoals de Presidentiële Garde en de Inlichtingsdienst van Omar Suleiman, koos het gros van de officieren ervoor om de directe confrontatie met de revolutionaire beweging uit de weg te gaan tijdens de volksopstand. In stedelijke 'loopgraven' verdedigde het leger strategische locaties zoals het Maspero radio- en televisiegebouw, het Suezkanaal, olieraffinaderijen, het parlement, het presidentieel paleis, het beursgebouw, enzovoort – maar niet de kantoren van de Nationaal-Democratische Partij, bijvoorbeeld. Op deze manier bleven de essentiële materiële en symbolische fundamenten van de staat intact – zelfs al deed 'de farao' troonsafstand.

Contrarevolutie

Eens Moebarak was opgestapt en de staatsmacht als een rijpe appel in handen van de SCAF was gevallen, konden de hoge officieren niet zomaar een militaire dictatuur invoeren. De SCAF was immers aan de macht gekomen op de golf van een revolutionair protest. Haar mandaat was louter gebaseerd op haar historisch imago als 'nationale instelling' en de mate waarin ze de eisen van de betogers kon vervullen. De belangen van de hoge officieren, sterk vervlochten met binnenlandse en buitenlandse kapitaalgroepen, stonden lijnrecht tegenover de spontane, volkse eisen van “vrijheid, brood en sociale rechtvaardigheid”. Nu de positie van de militairen was versterkt, diende de revolutie te worden gesmoord. De SCAF besefte dat zij te weinig armslag had om het revolutionaire proces op eigen houtje tegen te houden en te neutraliseren. De betogers slaagden er immers steeds opnieuw in om hun eisen op de politieke agenda te plaatsen. Zo werd op 3 maart 2011, onder druk van spontane protesten, de door de SCAF aangeduide eerste minister Ahmed Shafiq vervangen door Essam Sharaf, die toen nog de steun van de demonstranten genoot.

De macht van de straat en de onwil van gewone soldaten en lagere officiers om vreedzame betogers gewelddadig aan te pakken, zorgden ervoor dat de contrarevolutie de vorm aannam van een 'democratische transitie'. Ten eerste wilden de generaals de voortdurende mobilisaties van de straat en de ontluikende vormen van zelforganisatie en basisdemocratie breken door van het democratiseringsproces een geleide, technocratische, 'top down'-kwestie te maken. Direct na het aftreden van Moebarak riep de legerleiding reeds de betogers en stakers op om terug naar hun huizen en werkplaatsen te gaan. Het signaal was duidelijk: de revolutie was afgelopen, de SCAF zou nu het heft in handen nemen. Ten tweede diende de revolutionaire voorhoede – de meest militante en bewuste lagen van de betogers – gescheiden te worden van de grote massa’s. Na de val van de president werden hardnekkige betogers en stakers als egoïsten, onruststokers, buitenlandse spionnen, enzovoort, afgeschilderd. Terwijl de legerleiding zogezegd het 'nationale goed' verdedigde, stonden deze groepen in het beste geval enge, particularistische belangen voor. In het slechtste geval ondermijnden zij welbewust de staatsorde door economische sabotage en politieke destabilisatie. Ten derde zochten de hoge officieren naar een krachtige, maar toch loyale en onderdanige bondgenoot, die het 'civiele' en 'volkse' gelaat van de contrarevolutie moest vormen, terwijl zij hun belangen veilig stelden. Hoewel rechts-liberale 'oppositie'-figuren, zoals Amr Moessa, stonden te popelen om een dergelijke rol te spelen, waren er na Moebarak's schrikbewind slechts twee bewegingen sterk genoeg om deze taak effectief op zich te nemen: de Moslimbroederschap en de puriteinse salafistische groepen. Naast de harde repressie van georganiseerde politieke activisten en groepen zoals de Ultra’s (militante en gepolitiseerde voetbalsympathisanten), steunde de contrarevolutie op twee belangrijke 'civiele' instrumenten: het uitvergroten van de sektarisch-religieuze breuklijnen en het verdrinken van het spontane revolutionaire proces in een georchestreerde sequentie van verkiezingen.

Moslimbroeders

Het is een eenvoudige vaststelling: sinds de opstand van 25 januari 2011 winnen de Moslimbroeders verkiezing na verkiezing in Egypte. Een eerste plebisciet greep reeds plaats op 19 maart 2011, toen de Egyptenaren voor of tegen de door de SCAF voorgestelde constitutionele amendementen konden stemmen. De voor-stemmers behaalden de meerderheid. Dit referendum heroriënteerde de politieke discussie over de nood aan een nieuwe grondwet en de strijd tegen het oude staatsapparaat, naar de sektarische tegenstelling tussen het kamp van 'de islamisten' (Moslimbroeders en salafisten) en 'secularisten' (de niet-religieuze oppositie en religieuze minderheden zoals de Kopten). In het middelpunt van de electorale storm stond immers het beruchte grondwetsartikel 2, dat stelde dat de islam de basis voor de wetgeving vormde. Vóór het referendum was er geen sprake van een religieuze breuklijn in de revolutionaire beweging. Integendeel, in slogans en cartoons benadrukten de betogers steeds weer de eenheid van moslims en christenen en dat ze allen Egyptenaar waren. Het plebisciet vervreemdde islamistische van secularistische revolutionaire activisten van elkaar. Het isoleerde tevens de linkse en liberaal-democratische militanten van 'de massa' die grotendeels voor het door de Moslimbroeders gesteunde voorstel van de SCAF stemde.

In het najaar van 2011 werden hernieuwde, bloedige straatprotesten tegen de SCAF geabsorbeerd door de parlementsverkiezingen. De Moslimbroeders en salafisten haalden samen zo’n 65% van de stemmen bij deze verkiezingen. De 'seculiere' oppositie was geschokt door de omvang van de 'islamistische' zege en ook in het Westen spraken waarnemers somber over de schaduw die de politieke islam over het revolutionaire proces wierp. De Moslimbroeders hadden echter een pyrrusoverwinning binnengehaald. Zonder een volledig nieuwe grondwet bleef de SCAF immers in laatste instantie alle uitvoerende en wetgevende macht in handen houden. Gesterkt door de parlementaire zege bonden de Moslimbroeders de strijd met de SCAF aan. Ze wilden hun symbolische, electorale autoriteit omzetten in werkelijke macht. Het door Moslimbroeders en salafisten gedomineerde parlement haastte zich nu om een constitutionele vergadering bijeen te roepen die de macht van de volksvergadering zou consolideren. De SCAF, op haar beurt, zette via het Hooggerechtshof, dat nog vele regime-getrouwen kende, een procedure op gang om het parlement te laten ontbinden. Uiteindelijk won de SCAF de legislatieve race en werd het parlement in de aanloop naar de Egyptische presidentsverkiezingen ontbonden. Deze episode maakte de legerleiding duidelijk dat de Moslimbroederschap een zeer ambitieuze en gevaarlijke bondgenoot vormde. Tijdens de eerste ronde van de presidentverkiezingen op 23 en 24 mei 2012, schoven de generaals dan ook hun eigen kandidaat naar voor: Ahmed Shafiq, de vroegere eerste minister die nog door Moebarak benoemd werd tijdens zijn laatste dagen als president. Shafiq vertegenwoordigde expliciet het staatsapparaat. Hij speelde in op de angsten van de brede bevolking voor sociale chaos en economische instabiliteit, en van de liberale elites en christenen voor een islamitische machtsovername. Toch werd de eerste electorale ronde niet gedetermineerd door de tegenstelling tussen Shafiq en Mohamed Morsi, de kandidaat van de Moslimbroeders. Na een jaar van militair bewind hadden brede lagen van de bevolking hun vertrouwen in de SCAF verloren. De illusies omtrent de Moslimbroeders en de salafisten waren echter nog sneller doorprikt, dankzij hun parlementaire onmacht en hun focus op zedelijke thema’s en puriteinse symbooldossiers. De steun voor de Moslimbroeders (24,78%) was in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen aanzienlijk gezakt in vergelijking met de parlementsverkiezingen van een paar maanden ervoor. Veel Egyptenaren die toen op de Broeders hadden gestemd drukten hun ongenoegen over hun beleid van de voorbije maanden electoraal uit. Vooral de goede score van Hamdeen Sabahi (20,72%), een linkse nationalist die als derde eindigde, was bemoedigend. De stemmen voor het revolutionaire kamp waren echter verdeeld over Sabahi en Abdel Moneim Abu al-Futtouh (17,47%), waardoor de kandidaat van de SCAF, Shafiq, verrassend als tweede eindigde (23,66%). De uitkomst van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen was dus een kaakslag voor de revolutionaire beweging. Kiezers werden in een tweede ronde veroordeeld tot een keuze tussen de islamistische Morsi en de militaire Shafiq. Terwijl Morsi zich opwierp als “de revolutionaire en civiele kandidaat”, stelde Shafiq zich voor als de verdediger van een niet-religieuze staat. Deze polarisatie had als gevolg dat de meeste revolutionaire partijen, bewegingen en groepen die langs de zijlijn stonden vooral opriepen om voor het “mindere kwaad” te stemmen. Op deze manier won Morsi op 16 en 17 juni 2012 nipt de tweede ronde van de Egyptische presidentsverkiezingen.

De opeenvolgende verkiezingen dreven een wig tussen de 'voorhoede' van de revolutionaire volkswil – de militante actievoerders in de wijken en de werkplaatsen – en de lagen van de bevolking die gedurende het hele proces grotendeels passief waren gebleven. Hoewel de opstand van 25 januari 2011 miljoenen gewone Egyptenaren mobiliseerde in de straten, de wijken en op de werkvloer, volgde het grootste deel van de bevolking de protesten via satelliettelevisie vanuit de huiskamer. Het electorale proces herleidde het kwalitatieve overwicht van de actieve revolutionaire groepen in de straat, tot een kwantitatieve minderheid bij het tellen van de stemmen. Het hele electorale proces -het tempo en de herhaaldelijkheid van de verkiezingen- dienden om de straat te demobiliseren en de energie van actievoerders te kanaliseren in slopende en centrifugale discussies over electorale allianties, partijprogramma's, enzovoort. Hierdoor slaagden de grootstedelijke revolutionaire partijtjes, radicale mensenrechtenorganisaties en politieke jongerenbewegingen er niet in om structurele banden te smeden met de sterke, maar apolitieke arbeidersbewegingen in de industriesteden en de boerenbewegingen op het platteland.

De tandem

De nieuwe president kreeg aanvankelijk wat krediet van brede lagen van de bevolking – net zoals de SCAF voor hem. De steun voor Morsi zwol even aan toen hij op 12 augustus 2012 een 'constitutionele coup' pleegde en de SCAF ontbond. Het leek erop dat de civiele president de machtsstrijd met het militaire apparaat had gewonnen en de revolutie een stap dichter bij haar voltooiing was gebracht. Maar dit was een foute voorstelling van de zaken. De politieke strijd tussen de legerleiding en de Moslimbroeders is een gevecht tussen twee vleugels van de contrarevolutie. Ondanks hun uiteenlopende belangen en doelen vormen de Moslimbroeders en de generaals een tandem. Beide partijen willen aan het stuur zitten, maar zonder de trapkracht van de ander gaat het niet vooruit. Zolang het militaire apparaat sterk blijft, kunnen de Broeders zich opwerpen als de enige, stevige civiel-democratische dam tegen een nieuwe militaire dictatuur. Zolang de Broederschap de grootste burgerlijke oppositiekracht vormt, kunnen de generaals zich op hun beurt opwerpen als de enige, stevige seculiere dam tegen de invoering van een theocratie. De constitutionele coup moet dus gezien worden als een tijdelijke arbeidsdeling tussen Broeders en militairen: in ruil voor de erkenning en de bescherming van de economische, militaire en politieke privileges van het leger, verlenen de hoge officieren hun steun aan het presidentschap van de Moslimbroeders. Deze steun is echter voorwaardelijk en hangt af van de mate waarin de Broederschap het revolutionair proces op burgerlijk-democratische wijze kan indammen en het land kan 'stabiliseren'.

De constitutionele verklaring van de president op 22 november 2012 luidde een nieuwe fase van confrontatie met 'de straat' in. Morsi stelde zich tijdelijk boven de gerechtelijke macht, die hij van contrarevolutionaire tegenwerking beschuldigde. Zijn demarche verdeelde betogers in een kamp van islamistische sympathisanten die beweerden dat Morsi de revolutie beschermde, en seculiere tegenstanders die stelden dat hij een nieuwe Moebarak zou worden. Beide kampen beriepen zich op de revolutionaire legitimiteit van de 25 januari-revolutie. Terwijl de oppositie het democratische en economische deficit van Morsi’s presidentschap aanklaagde, wezen de Moslimbroeders op de aanwezigheid van 'feloul' (Moebarak-aanhangers) en bedenkelijke figuren zoals Amr Moessa in de rangen van hun tegenstanders. Het werd duidelijk dat de machtsbasis en de mobilisatiekracht van de Moslimbroeders voornamelijk beperkt bleven tot de eigen (niet geringe) ledenaantallen en die van hun volatiele en opportunistische salafistische bondgenoten. Onder toenemende druk van de aanhoudende straatprotesten, van de onwil van de ordediensten om het presidentiële paleis te beschermen en van de weifelende steun van de generaals, organiseerde Morsi snel een referendum om de nieuwe, hoofdzakelijk door Moslimbroeders opgestelde grondwet te erkennen en zo zijn macht opnieuw te consolideren. Het referendum ging door in december 2012. Hoewel drie provincies -waaronder het volkrijke Cairo- tegen stemden, koos een grote meerderheid van de kiezers (63,8%) voor de grondwet.

Economische kwestie

De electorale contrarevolutie kon de macht van de straat echter niet temmen. De tweede verjaardag van de revolutie ging gepaard met grimmige stedelijke protesten. Maar ook op de werkvloer bleven arbeiders, bedienden en ambtenaren zich verzetten tegen de toenemende economische malaise en tegen de corrupte managers en directeurs van private en publieke bedrijven. Uit de onderhandelingen van Egypte met het IMF in november 2012 en de economische intentieverklaringen van de regering, bleek dat president Morsi de neoliberale politiek van zijn voorganger grotendeels zal voortzetten. De leiders van de Moslimbroeders hopen dat ze het ongenoegen op economisch vlak kunnen verhelpen door een beroep te doen op de religieuze waarden van de islamitische zakenmannen, die waardige arbeidsomstandigheden moeten scheppen. In ruil voor deze toegevingen moet de Egyptische werknemer productief en gedisciplineerd werken. Deze economische visie kaart echter de scheefgetrokken machtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal in de Egyptische bedrijven niet aan, noch biedt het een antwoord op wat 'waardige arbeidsomstandigheden' zijn en wie dit uiteindelijk bepaalt.

De massale stakingsgolven die sinds de val van Moebarak tot op heden de Egyptische economie in beroering brachten, tonen aan dat loontrekkenden -van textielarbeiders tot leerkrachten- de democratische revolutie ook op de werkvloer willen laten gelden. Indien de Moslimbroeders of hun seculiere dan wel militaire concurrenten voor deze problematiek blind blijven, zou het best kunnen dat niet alleen de straat, maar ook de werkvloer zich uiteindelijk tegen hen zal keren. Dit is echter geen automatisch proces. Zolang de kleine grootstedelijke politieke oppositie er niet in slaagt allianties te smeden met de militante en grootschalige arbeiders- en boerenbewegingen en louter politieke eisen formuleert, kan zij het hoofd niet bieden aan de nochtans labiele coalitie van de Moslimbroederschap, het civiele staatsapparaat en de hoge officieren. De spontane sociale bewegingen kunnen op hun beurt geen halt toeroepen aan de alomtegenwoordige corruptie, en aan de uitbuiting en de onderdrukking, tenzij ze hun lokale economische verzuchtingen op de nationale politieke agenda weten te plaatsen. Eerder dan de brede steun die de Moslimbroeders of generaals in de Egyptische samenleving genieten, tonen de verkiezingsresultaten immers vooral de zwakte aan van de revolutionaire oppositie om zich te verenigen, te organiseren en een valabel alternatief te vormen.

Brecht De Smet is onderzoeker bij de Middle East and North Africa Research Group aan de Ugent.

Dit artikel verscheen ook in Vrede - n° 420 | maart - april 2013
Kent u Vrede nog niet?
Vraag hier een gratis proefnummer aan, of neem een abonnement en maak dit tijdschrift mee mogelijk.


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.