Mondialisering Deel II: Vrijmaking van de wereldhandel: noodzakelijke voorwaarde voor mondialisering
7 minuten

De basis van de mondialisering was de technische innovatiestroom die het mogelijk maakte een groot aantal geografisch verspreide ondernemingen te integreren in één enkele, mondiale productieketting.

vredescahier 4/2000 "Mondialisering" door Antoon Roosens. De basis van de mondialisering was de technische innovatiestroom die het mogelijk maakte een groot aantal geografisch verspreide ondernemingen te integreren in één enkele, mondiale productieketting. Doch opdat deze technische mogelijkheid ook in de praktijk zou kunnen gerealiseerd worden, was het eerst nodig de juridische hinderpalen, die de internationale uitwisseling van goederen belemmerde, uit de weg te ruimen.

Ten tijde van het nationaal kapitalisme had elke staat een reeks maatregelen genomen om de invoer van goederen te controleren of te beperken: douanetarieven, invoerquota, eigen nationale industrie-normen, enz. Met deze maatregelen schermden de financiëel -industriële groepen hun nationale markt af tegen buitenlandse concurrentie. Zij konden dan hogere prijzen aanrekenen op de binnenlandse markt, om met lagere prijzen te concurreren op de wereldmarkt. Een Italiaanse auto kostte niet zelden minder in België dan in Italië zelf ! Vermits de werking van de mondiale groep berust op het principe van de intense uitwisseling van goederen en onderdelen tussen al zijn productieafdelingen, verspreid over vele landen en zelf continenten, moesten al deze belemmeringen voor de wereldhandel worden opgeruimd.

Deze vrijmaking van de wereldhandel was de taak van de GATT (General Agreement on Tariffs and Trade), in een reeks langdurige onderhandelingsronden waaraan werd deelgenomen door alle ontwikkelde landen. Opeenvolgend was er de zgn. Kennedy-ronde (1963-1967), de Tokyo-ronde (1973-1979) en de Uruguay-ronde (1986-1994), die resulteerden in een voortschrijdende openstelling van de grenzen. Eén van de besluiten van deze laatste ronde was overigens de oprichting van de W.H.O. (Wereldhandelsorganisatie), als een permanent supranationaal orgaan dat zou instaan voor een ononderbroken voortzetting van deze onderhandelingen die, in het lossere kader van de GATT, slechts een sporadisch karakter hadden.

De mondialisering ging dan ook gepaard met een sterke, jaarlijkse toename van de wereldhandel. Van 1985 tot 1990 bedroeg deze toename 11 % over 5 jaar. Het is deze groei van de wereldhandel die dikwijls wordt voorgesteld als “het ontstaan van een wereldmarktâ€Â. Ten onrechte: intercontinentale handel bestond reeds in de verre Oudheid, en omspant de gehele wereld minstens sinds de grote Spaanse en Portugese ontdekkingsreizen van de 15e eeuw. De mondialisering gaf slechts aanleiding tot een nieuwe organisatie van de reeds lang bestaande wereldmarkt.

Deze groeiende internationale handelsstroom wordt beheerst door de mondiale groepen. Ongeveer 65 % van de wereldhandel bestaat uit de uitwisseling van producten en onderdelen tussen de verschillende productieafdelingen van éénzelfde mondiale groep (de zgn. intra-groep handel). Daarenboven bestaat nog eens 10 % uit leveringen tussen afdelingen van verschillende groepen. Deze “inter-groepâ€Âhandel is o.m. het gevolg van de talrijke samenwerkingsakkoorden op gebied van ontwikkeling en onderzoek, afgesloten tussen mondiale groepen die in verschillende bedrijfstakken actief zijn, maar een gemeenschappelijk belang hebben in het op punt stellen van een nieuwe techniek of een nieuw product, welke zij elk in hun eigen bedrijfstak kunnen aanwenden.

Deze liberalisering van de wereldhandel is een technisch noodza-kelijk, en dus onomkeerbaar gevolg van de vooruitgang van weten-schap en techniek die heeft geleid tot het ontstaan van mondiale groepen.

Tenminste voor wat betreft de industriële producten. Men kan in de huidige stand van de ontwikkeling van de productiemiddelen niet meer terugkeren naar een systeem van nationale industrieën en nationaal afgeschermde markten voor industriële goederen. Er zijn ongetwijfeld ook nadelige effecten verbonden aan deze liberalisering. Sommige takken van de traditionele nijverheid, die niet behoren tot de gemondialiseerde sector, worden hierdoor blootgesteld aan concurrentie uit de zgn. lageloonlanden. Deze traditionele nijverheidstakken zijn dan ook de enige economische sectoren waar kan gesproken worden van een verscherping van de concurrentie als gevolg van de mondialisering. Op termijn kunnen de ongunstige gevolgen grotendeels worden ondervangen door een herstructurering of heroriëntering van deze sectoren. Men zal zich gaan concentreren op hoogwaardiger producten, waarvoor in de ontwikkelingslanden niet de vereiste technische background aanwezig is om te kunnen concurreren met de industriële kernlanden.

Men mag dus de nadelen van de vrijmaking van de wereldhandel niet overschatten, en zeker niet in de val trappen van de neoliberale ideologen die, om hun broodheren te dienen en druk uit te oefenen op de arbeidersorganisaties, een psychose creëren vaneen algemene, onweerstaanbare druk op onze lonen. Zoals men deze ideologen evenmin kan volgen wanneer zij beweren dat de liberalisering van de wereldhandel zou leiden tot een algemene prijsdaling en dus tot voordeel van de consument. Zij “vergetenâ€Â dat in de gemondialiseerde sectoren de markt wordt beheerst door mondiale oligopolies, en dat daar dus geen sprake is van prijsconcurrentie en prijsdaling. Wel integendeel !

Doch de vrijmaking van de wereldhandel beperkt zich niet tot de producten van de technologische nijverheid. De ideologische ijver van de neoliberale technocraten strekt zich uit tot de landbouw en tot alle niet-industriële goederen of onlichamelijke diensten.

De dienstensector is, in zijn geheel genomen, niet vatbaar voor mondialisering. Bij de productie van diensten speelt de techniek een zwakke, zelfs verwaarloosbare, rol. En men kan de efficiëntie of het rendement van onderwijs, gezondheidszorg of openbaar vervoer niet verhogen, door de instellingen van die sectoren te versmelten tot mondiaal geïntegreerde productienetten.Voor het overgrote deel van de dienstensector blijft de mondialisering, en het openstellen van de grenzen voor de vrije circulatie van diensten, een abstract begrip.

Doch zijn er hier ook nadelige gevolgen, meer bepaald in de culturele sector. Voor sommige producten van massacultuur, zoals b.v. film en televisieproducties, spelen de moderne technieken wel een rol, niet zozeer bij de productie dan wel bij de commercialisering ervan. In naam van de vrije circulatie van goederen en diensten verbiedt men ook in deze sector elke nationale bescherming. Nu heeft de productie en reproductie van de cultuur per definitie een essentieel nationale dimensie. De gedwongen vrije circulatie van diensten kan, op dat domein, slechts leiden tot vervlakking en verlaging van de kwalitatieve norm. Dit moet uitmonden op een daling van het algemeen cultureel niveau van de massa wat, op termijn, slechts economisch nadelige effecten kan sorteren. Geen enkel volk is gebaat bij een veralgemening van de soap- en Disney-cultuur.

Het is overigens merkwaardig hoe de herauten van de totale vrijhandel een tegengestelde politiek verdedigen in wat dan toch een van de belangrijkste domeinen is van de immateriële productie: de intellectuele eigendomsrechten. Wetenschappelijke uitvindingen en technische innovaties worden zorgvuldig onttrokken aan het principe van de vrije circulatie. Een van de grootste bekommernissen van de ontwikkelde landen op alle internationale handelsconferenties, bestaat erin aan de minderontwikkelde landen de strengste regels op te leggen inzake de bescherming van octrooien, brevetten en andere instrumenten van intellectuele eigendom. Hier stopt plots de retoriek van het welvaartscheppend effect van de vrije circulatie. Want deze technische innovaties vormen immers de basis waarop de macht van de mondiale groepen steunt, en dus ook de voorsprong van de thuislanden van deze groepen op de ontwikkelingslanden. En daaraan mag niet worden geraakt !

De vrijmaking van de wereldmarkt voor landbouwproducten vormt dan weer een probleem apart. In de meeste ontwikkelde landen is de landbouw in zeer grote mate geïndustrialiseerd. Op enkele uitzonderingen na, zoals b.v. de wijnbouw, is de traditionele landbouwexploitatie verdwenen. De landbouwbedrijven zijn kleine of middelgrote industriële ondernemingen geworden waar kapitaalintensieve, technische en wetenschappelijke productie-middelen en -methodes de norm zijn. Bovendien worden deze moderne uitbatingen meer en meer gereduceerd tot de rol van toeleveringsbedrijven van de agroalimentaire grootnijverheid. Dezelfde motieven die pleiten voor een liberalisering van de markt van de industrieproducten, gelden ook voor de producten van deze geïndustrialiseerde landbouw.

Doch in de ontwikkelingslanden ligt de toestand anders. In sommige van deze landen bestaat er weliswaar een min of meer uitgebreide landbouwsector die, ofwel op industriële schaal wordt uitgebaat, ofwel toch sterk aanleunt bij de industrie. Dit is o.m. het geval voor landen waar monoculturen zoals suikerriet, bananen, palmboomolie, enz. een belangrijke sector van de economie vormen. Maar in de meeste ontwikkelingslanden is nog een zeer groot percentage van de bevolking, voor zijn “naakt bestaanâ€Â, afhankelijk van de traditio-nele landbouw. Een ongeremde liberalisering van de markt van de landbouwproducten kan, in deze landen, leiden tot een diepe en plotse breuk van bestaande economische, sociale, culturele en zelfs politieke evenwichten. Dit stelt een probleem waarmee de, door de geïndustrialiseerde landen gecontroleerde, supranationale lichamen geen of onvoldoende rekening houden.

Dit was trouwens een van de oorzaken waarom de, door de nieuwe W.H.O. met veel fanfare aangekondigde nieuwe “Millenniumrondeâ€Â tot verdere liberalisering van de wereldmarkt, te Seattle op de klippen is gelopen.


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Thema

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.