Image
iraq_war_protest_france_2002
Protest: van ‘anti-raketten’ tot Irak
Dossier
34 minuten

Een studie over de internationale coördinatie van wereldwijd protest en de impact van veranderende communicatietechnologieën

Op 15 februari 2003 kwamen wereldwijd meer dan een miljoen mensen op straat om te protesteren tegen een nakende Westerse inval in Irak. Het protest was het resultaat van intensieve internationale coördinatie en mobilisatie van vredesbewegingen. Volgens verschillende auteurs en betrokken activisten speelde het internet hierbij een cruciale rol. Het was niet de eerste keer dat vredesorganisaties internationaal de handen in elkaar sloegen. In de jaren 1980 bijvoorbeeld was er een Europees netwerk van organisaties dat regelmatig afspraken maakte om de strijd tegen de kernraketten beter te coördineren. In dit artikel gaan we voor drie momenten van massaal, wereldwijd protest na op welke manier de Vlaamse vredesbeweging internationaal trachtte samen te werken en wat de impact is geweest van veranderende communicatiemogelijkheden. We bekijken achtereenvolgens de grote antirakettenbetogingen (1979-1985), het protest tegen de Eerste Golfoorlog (1990-1991) en het protest tegen de Tweede Golfoorlog (2002-2003).

Inleiding

Op 15 februari 2003 trokken op één en dezelfde dag wereldwijd miljoenen mensen tegelijk de straat op om te protesteren tegen de nakende inval in Irak. Het protest was het resultaat van een intensieve coördinatie tussen diverse vredes- en andere sociale bewegingsorganisaties wereldwijd. Nieuwe informatie en communicatietechnologieën (ICT) zoals internet en e-mail bleken essentiële instrumenten om op deze schaal en dit relatief kort tijdsbestek internationaal protest te organiseren.1 De wereldwijde mobilisatie was op 15 februari 2003 zonder meer buitengewoon. In vele landen overtrof de opkomst zelfs de grote betogingen van de jaren 1980 tegen de plaatsing van kernraketten in Europa. Hoewel de antioorlogsbetogingen van 15 februari records braken, was het niet de eerste keer dat een internationaal platform van sociale bewegingen erin slaagde om protest succesvol in verschillende landen te coördineren en om brede lagen van de bevolking te mobiliseren. De antirakettenbetogingen van de jaren 1980 waren minstens even succesvol, en dat in een tijdperk zonder snelle en goedkope ICT. Ook toen wees men erop dat de internationale coördinatie en de planning van gezamenlijke actiestrategieën ‘ongezien’ was.2

Op basis van archiefmateriaal en getuigenissen van betrokken activisten onderzoeken we in dit artikel of er vandaag – twintig jaar vredesprotest en enkele technologische revoluties later – iets is veranderd in de manier waarop de Vlaamse vredesbeweging internationaal tracht samen te werken.3 We vergelijken drie momenten van massale en wereldwijde mobilisatie: het protest tegen het plaatsen van Tomahawk- en Pershing II-raketten op Europese bodem (1979-1985), het protest tegen de Eerste Golfoorlog (1990-1991), en de mobilisaties tegen de nakende inval in Irak, ook wel de Tweede Golfoorlog (2002-2003). In termen van informatie- en communicatietechnologie kunnen we drie gelijklopende perioden onderscheiden: het brieftijdperk (de antirakettenbetogingen), het faxtijdperk (de Eerste Golfoorlog) en het internettijdperk (de Tweede Golfoorlog).

De vredesbeweging is bij uitstek een internationale beweging. Vele van de vredesorganisaties in Vlaanderen zijn nationale vertakkingen van een bestaand internationaal netwerk of internationale organisatie. Zo is Pax Christi Vlaanderen onderdeel van Pax Christi International, behoort Vrede vzw tot de Wereldvredesraad, is de Internationale van Oorlogstegenstanders (IOT, nu Vredesaktie) onderdeel van de War Resisters’ International (WRI) … Hier focussen we op de nieuwe nationale en internationale samenwerkingsverbanden die zich vormden rond drie specifieke momenten van massale vredesmobilisatie, en dus niet zozeer op de wisselwerking met de bestaande internationale ‘moederorganisaties’. Voor een groot stuk zullen deze eigen netwerken op een zelfde manier gewerkt hebben, maar het zou ons hier te ver leiden om ze elk apart te bespreken. Nationaal groepeerden in de jaren 1980 de Vlaamse vredesorganisaties zich in het Vlaams Aktiekomitee tegen Atoomwapens (VAKA) en het Overlegcentrum voor de Vrede (OCV), in 1991 was er de Initiatiefgroep voor Vrede in het Midden-Oosten, en in 2003 was er het Anti-oorlogsplatform. Internationaal zagen begin de jaren 1980 het END (European Nuclear Disarmament) en het IPCC (International Peace Communication and Coordination Center) het licht, en in 2003 was er het Platform against War in Iraq dat sterk voortbouwde op de dynamiek en contacten binnen het Europees en Wereld Sociaal Forum.

Het brieftijdperk: de strijd tegen de raketten en de nucleaire wapenwedloop (1979-1985)

Gedurende de jaren 1980 beheerste één thema de agenda van de vredesbeweging: de nucleaire wapenwedloop tussen de VS en de Sovjet-Unie. In België, zoals in vele andere West-Europese landen, werd dit heel tastbaar met de plaatsing van Tomahawk- en Pershing II-raketten op eigen bodem. Op 12 december 1979 nam de NAVO haar bekende dubbelbesluit dat naast voortgezette onderhandelingen met de Sovjet-Unie ook de goedkeurig gaf aan de plaatsing van 572 Amerikaanse kruisraketten in België, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, en West-Duitsland. Op 9 december 1979 vond op initiatief van vredesorganisaties uit België, Nederland en West-Duitsland te Brussel een eerste internationale betoging tegen de raketten plaats. Daar weren zo’n 50.000 manifestanten uit diverse landen op aanwezig.4 Dat mag op zijn minst indrukwekkend heten, aangezien in België op dat moment niemand echt bezig was met de mogelijke plaatsing van kernraketten, en de betoging in minder dan een maand werd voorbereid.5 De hoogdagen van de vredesbeweging en haar strijd tegen de kernwapens situeren zich voornamelijk in de eerste helft van de jaren 1980.6 We richten ons daarom vooral op deze eerste periode.

In Vlaanderen werden met het in 1975 opgerichte OCV stevige organisatorische netwerken uitgebouwd die tijdens de antirakettenmobilisaties bijzonder waardevol zouden blijken,7 maar het was vooral het VAKA dat in België de drijvende kracht zou zijn achter de grote betogingen. Bij de uitbouw van VAKA ging veel aandacht uit naar de internationale contacten en in haar beginjaren groeide de internationale werking stelselmatig mee met de beweging.8 Vooral na de herfstbetogingen van 1981 won de internationale dimensie van de vredesbeweging sterk aan belang.9 Beperkte middelen (financieel, mankracht), de prioriteit die bij de beweging op het nationale niveau lag en het gebrek aan interesse voor internationale contacten bij de militanten zelf, zorgden er echter voor dat de internationale werking van VAKA tot midden de jaren 1980 in vergelijking met de nationale werking relatief beperkt bleef. Op internationaal vlak werden zelf geen initiatieven genomen, maar werd wel ingespeeld op bestaande voorstellen en uitnodigingen van andere bewegingen.10 Praktische kosten speelden dus een belangrijke rol, maar daarnaast ook politieke afwegingen: “In VAKA gaat men er impliciet van uit dat het werk in eigen land prioriteit heeft. De kracht en het politiek belang van onze beweging ligt in de eerste plaats in de acties, het sensibiliserings- en politiek werk in ons eigen land.” 11

De antirakettenbetogingen waren dus in de eerste plaats nationale mobilisaties. En deze gebeurden in Vlaanderen in sterke mate vanuit de basis, vanuit de honderden lokale actiecomités die waren opgericht. Ook de eisenpakketten en de formulering van de slogans waren sterk nationaal bepaald.

Niettemin hadden de rakettenbetogingen een sterk internationaal karakter. Zo waren de twee belangrijkste argumenten om op 23 oktober 1983 te mobiliseren het feit dat rond die periode de installatie van de raketten was gepland in Florennes, en dat er identieke betogingen zouden plaatsvinden in de andere plaatsingslanden.12 Het weekend van 24 en 25 oktober 1981, toen in verschillende plaatsingslanden massale demonstraties plaatshadden, werd zelfs uitgeroepen tot ‘World Disarmament Day’.13 In verschillende nationale betogingen keerden soms dezelfde of gelijkaardige slogans terug. Vaak namen delegaties uit het buitenland (soms niet meer dan twee of drie personen) deel aan de betogingen in Brussel. Deze kregen dan een prominente plek in de kop van de betoging na de ordewoorden en de ‘personaliteiten’. Omgekeerd reisden heel wat Belgische delegaties naar het buitenland voor werkbezoeken en betogingen. In november 1981 trokken dertig bussen met Belgische manifestanten naar Amsterdam met creatieve slogans als ‘liever kaaskoppen dan kernkoppen’.14 Heel wat van deze zaken waren het resultaat van expliciete of impliciete afspraken en uitwisselingen op allerlei internationale bijeenkomsten.

Veel ontmoetingen gebeurden in het licht van het END (European Nuclear Disarmament) en het IPCC (International Peace Communication and Coordination Center). Deze twee overlegorganen zouden ruim tien jaar lang de belangrijkste vredesorganisaties uit Europa samenbrengen om inhoudelijke standpunten en agenda’s beter af te stemmen. Het END ontstond in 1980 op basis van het platform A nuclear free Europe from Poland to Portugal. Op gezette tijdstippen kwamen vredesorganisaties, mensen gelieerd met het Europese parlement en vakbonden, samen in zogenaamde END-Liaison Committees. Om zaken uit te wisselen, gezamenlijke acties uit te denken, maar vooral om de grote END-Conventies voor te bereiden. Het END was “the very heart and soul of the massive antinuclear campaign”, aldus de historicus Lawrence Wittner.15 Toch stelde het END expliciet de convergentie van de verschillende Europese vredesorganisaties binnen de perken te willen houden. Ten eerste omdat dit tijd kostte en ten tweede omdat de autonomie van de afzonderlijke bewegingen niet mocht worden aangetast.16 Het END was geen organisatie met een vast secretariaat. Om de continuïteit tussen de END-bijeenkomsten te bewaren was er wel een ‘technisch secretariaat’ dat de bestanden bijhield en de volgende Liaison Committees voorbereidde. De vuurdoop van het END-netwerk was de internationale mars op paaszaterdag 18 april 1981 te Brussel. Om deze betoging voor te bereiden werden onder meer in Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Italië, West-Duitsland, België en Nederland comités opgezet.17 Duizenden activisten uit verschillende landen marcheerden voor een atoomvrij Europa door de straten van Brussel naar het NAVO-hoofdkwartier. Met zevenhonderd was de Belgische delegatie eerder klein. Toenmalig VAKA-woordvoerder Erik Van Thienen verklaarde in het Europese weekblad The Bulletin dat: “[our] role had not been to mobilise, merely to welcome the other European marchers.” 18

In eerste instantie concentreerde de Vlaamse vredesbeweging, net als de rest van de Europese groepen, haar internationale werking bewust op Europees niveau. Er waren wel sporadische contacten tussen Amerikaanse en Europese delegaties, maar die resulteerden zeker niet in een specifiek trans-Atlantisch platform.19 De voornaamste reden waarom een verregaande samenwerking niet van de grond kwam, was het grote verschil tussen de Amerikaanse en Europese vredesorganisaties in termen van politieke analyse en oplossingen.20 Ook binnen Europa was het geen evidentie om de violen gelijk te stemmen. Veel had te maken met de verschillende nationale situaties (ging het om een plaatsingsland voor raketten, wat was de kleur en positie van de zittende regering, wat was het standpunt van andere organisaties zoals de vakbonden …).

Algemeen was men het erover eens dat de nucleaire wapenwedloop moest stoppen, maar op korte termijn kon dit binnen de internationale vredesbeweging tot moeilijke discussies leiden. Zo was op een gegeven ogenblik de plaatsing van de raketten geen strijdpunt meer voor de Italiaanse vredesbewegingen, maar nog wel een strijdpunt voor onder meer de Belgische en Nederlandse groepen.21 Het was voor de Vlaamse vredesbeweging niet altijd gemakkelijk om de strijd tegen de raketten hoog op de agenda van de vredesbeweging uit andere landen te houden.22 Ook de samenwerking met groepen achter het IJzeren Gordijn was moeilijk. Met de ‘officiële’ vredesgroepen riskeerde men als een pion van Moskou te worden afgeschilderd; met de ‘officieuze’ of ‘onafhankelijke’ vredesgroepen werd contact haast onmogelijk gemaakt. Activisten uit het Westen op bezoek in het Oosten hadden weinig te vrezen. Men kon hoogstens uit het land gezet worden. De dissidenten achter het IJzeren Gordijn riskeerden veel meer: soms hun burgerrechten, maar in het ergste geval lange gevangenisstraffen.

Dit neemt niet weg dat de verschillende nationale vredesbewegingen en -organisaties in de eerste helft van de jaren 1980 op regelmatige basis contact hadden met elkaar, deelnamen aan elkaars acties, informatie uitwisselden, van gedachten wisselden over alternatieven en over oplossingen voor de spanning tussen Oost en West. De vraag hoe de uitwisseling tussen de verschillende vredesbewegingen praktisch moest gebeuren werd door het IPCC als secundair beschouwd ten aanzien van het primaire doel, namelijk functioneel samenwerken rond peace politics.23

In de praktijk waren in dit pre-internet- en faxtijdperk de voornaamste instrumenten uiteraard de brief, het telegram en gezamenlijke ontmoetingen. Volgens Dirk Barrez, lange tijd verantwoordelijk voor de internationale werking van VAKA, was er zo goed als elke maand overleg tussen verschillende nationale vredesorganisaties en -koepels.24 Per brief werd informatie opgevraagd over de ligging van kernkoppen in andere landen en over het verloop van de acties, werden er vredesorganisaties uitgenodigd om deel te nemen aan demonstraties of ‘ontwapeningsmarktjes’, werd er gevraagd aankondigingen te publiceren in tijdschriften, enzovoort. Via ruilabonnementen werd er ‘gratis’ internationaal informatie uitgewisseld. Zowel het IPCC als het END hadden een regelmatige nieuwsbrief die informatie over diverse acties verspreidde.

De brief was als communicatie- en coördinatie-instrument vaak weinig efficiënt: voordat een brief verstuurd, beantwoord, en eventueel nog eens beantwoord werd, was men algauw twee maanden verder.25 Als de brief al aankwam. Contacten met de onafhankelijke groepen uit Oost-Europa werden daarom vaak via de Kerk geregeld, omdat die niet zo streng gecontroleerd werd als het reguliere briefverkeer.26 Voor lastminutewijzigingen was er de telefoon en telegram. De long distance call was een dure aangelegenheid maar je kon het, aldus Dirk Barrez, “altijd kort houden”.27 De internationale face-to-faceontmoetingen waren momenten om uitgebreider van gedachten te wisselen en afspraken te maken. En dit kon gerust in de marge van andere congressen: “In de wandelgangen kan men op korte tijd heel veel contacten leggen met andere bewegingen of personen. Uitwisseling van informatie en ideeën is mogelijk met tal van delegaties uit de hele wereld.”28

Uit deze eerste periode van massaal vredesprotest onthouden we vooral dat de internationale werking toch behoorlijk structureel was uitgebouwd (vooral door het END) en dat de Europese vredesbeweging erin slaagde geregeld acties en betogingen samen of ongeveer op hetzelfde moment op het getouw te zetten. De campagne tegen de raketten was echter in grote mate een (West-)Europees project. Samenwerking met Amerikaanse organisaties was om de redenen aangehaald hierboven moeilijk en soms gewoon niet gewenst. Samenwerking met groepen uit Oost-Europa was evenmin evident. Ondanks duidelijke politiek contextuele beperkingen slaagden mensen uit de Vlaamse vredesgroepen er toch in om op een creatieve manier contacten te beleggen met de ‘officieuze’ groepen achter het IJzeren Gordijn. Doordat de brief zeker niet de meest efficiënte wijze van communiceren was, waren internationale face-to-faceontmoetingen, zowel multilateraal als bilateraal, van groot belang.

Het faxtijdperk: de Golfoorlog van 1990-1991

De Eerste Golfoorlog ontbrandde in de nasleep van het jarenlange conflict tussen Iran en Irak. De beschuldiging dat Koeweit eenzijdig olie pompte uit een gemeenschappelijk olieveld was de spreekwoordelijke druppel. Op 2 augustus 1990 viel Irak Koeweit binnen. Al snel volgde een internationale veroordeling en een economisch embargo om Saddam Hoessein te dwingen zijn troepen terug te trekken. In de VN-resolutie 678 werd 15 februari 1991 als ultimatum naar voren geschoven. Hoewel vele staten deze resolutie als een ultiem politiek drukkingsmiddel zagen, was het voor de vredesbeweging duidelijk dat de VS zichzelf een vrijgeleide had gegeven om een militaire operatie te starten.29

De gebeurtenissen in de Golfregio waren sinds het einde van de Koude Oorlog het eerste grote internationale conflict en voor de internationale vredesbeweging een gelegenheid om opnieuw massaal te mobiliseren. De bewering van de toenmalige Amerikaanse president George Bush dat er geen antioorlogsbeweging zou komen, is gemakkelijk een onderschatting te noemen. Tussen augustus 1990 en maart 1991 betoogden in de VS meer dan een miljoen mensen tegen de Golfoorlog. In het weekend van 12 en 13 januari 1991 werden wereldwijd acties opgezet: in de VS zelf maar ook in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Zwitserland, België, Zweden, Noorwegen, Japan …30 Zowel in Londen als in Berlijn betoogden op 12 januari 1991 meer dan 200.000 mensen. In België kwamen de dag erna zo’n 20.000 mensen op straat. Nauwelijks zeven dagen later liepen opnieuw 20.000 à 30.000 mensen door de Brusselse straten in een spoedmanifestatie met één duidelijk ordewoord: ‘Stop de oorlog’.

Toch is men er in het algemeen over eens dat de vredesbeweging tijdens de Golfcrisis er bijzonder moeilijk in slaagde om eenvormig en eensgezind te reageren. Aldus Charles Chatfield: “So brief and military successful was the war and, therefore, so strong was the [U.S.] administration’s credibility, that no significant public opposition evolved.”31 Op nog geen paar weken was Operation Desert Storm voorbij en zakte het protest tegen de oorlog in elkaar.32 De interne verdeeldheid was manifest aanwezig en kwam in Vlaanderen onder meer tot uiting in drie initiatieven rond de Golfcrisis. Een eerste kwam van het Forum voor Vredesaktie (het voormalige IOT) met het Golffront. Vanuit PVDA-kringen werd een Coördinatie tegen de Oorlog in de Golf opgericht. De klassieke vredesorganisaties en het bredere middenveld groepeerden zich, “na behoorlijk wat perikelen” 33, in de Initiatiefgroep voor Vrede in het Midden-Oosten. Voornaamste twistpunt tussen de Coördinatie en de Initiatiefgroep was de houding tegenover het internationaal embargo. De Coördinatie vreesde dat het embargo juist zou aangegrepen worden door de VS om een militaire interventie op gang te trekken. De Initiatiefgroep zag in het embargo wel een legitiem mechanisme voor vredeshandhaving zolang de essentiële noden van de bevolking niet in het gedrang komen. In Vlaanderen waren er trouwens op dat moment ook spanningen over de rol en positie van de (gefuseerde) koepel VAKA/OCV, en dit had een belangrijke (negatieve) weerslag op de internationale werking van VAKA.34

Internationaal bleven zowel het END met de viermaandelijkse Liaison Committees, als het IPCC voorlopig hun rol spelen. Maar het gevoel dat ook deze organen hun nut hadden gehad, werd begin jaren 1990 met de dag sterker.35 Nieuwe initiatieven zochten hun weg en waren veeleer gericht op een bredere basis dan enkel de vredesbeweging of hadden specifiekere opdrachten, zoals lobbywerk bij politici. Zo was er bijvoorbeeld de Helsinki Citizens’ Assembly (HCA), gegroeid vanuit de Tsjecho-Slowaakse beweging Charta 77.36 Door de val van het IJzeren Gordijn kregen vele ondergrondse vredesbewegingen in Oost-Europa nieuwe mogelijkheden om te reizen en contacten te leggen. Maar net daardoor kwam ook dit nieuwe internationale orgaan niet tot een consensus rond de Golfoorlog op hun stichtende vergadering in oktober 1990: “Some national committees, e.g. in Italy and Germany, opposed the war. Others, e.g. the Czech Republic, supported the war, drawing a parallel with Munich in 1938. Yet others, e.g. France, Britain, Hungary, or the Soviet Union, were divided in their opinions about the war.”37

Op internationaal niveau was er dus, in tegenstelling tot de eerste helft van de jaren 1980, geen internationaal platform dat een gezicht kon geven aan het wereldwijde protest. George Spriet van Vrede vzw herinnert zich dat er altijd wel internationale contacten waren, maar niet van die aard zoals later in 2003:“Wij hebben binnen onze club altijd vrij goede contacten in Europa gehad, zoals Pax Christi in zijn internationale club altijd goede contacten gehad heeft.” 38 Slogans en ordewoorden circuleerden dus binnen de bestaande internationale kanalen en konden zo de nationale platformen wel ‘binnensluipen’. Rond het ordewoord ‘Geen oorlog om olie’ bijvoorbeeld mobiliseerden vooral Greenpeace en groepen uit meer radicaal linkse hoek. Op dezelfde manier raakte ook de slogan van de Amerikanen (‘Hell, no, we won’t go! We won’t fight for Texaco!) tot in Europa. Het is volgens sommige auteurs duidelijk dat de overeenkomsten tussen de verschillende landen qua timing, gebruikte actiemethode of ordewoorden niet het resultaat waren van een strategische internationale coördinatie, maar wel het gevolg van de timing van de gebeurtenissen in de Golf in combinatie met haast identieke politiek contextuele factoren in de verschillende landen.39

Ondanks het ontbreken van internationale initiatieven, zowel nieuwe als vanuit de bestaande internationale organen (zoals het END), kunnen we toch twee zaken onderscheiden die de internationale communicatie in die periode een enorme duw in de rug gaven: voor groepen uit Oost-Europa uiteraard het wegvallen van het IJzeren Gordijn, en daarnaast de uitvinding van de fax. Deze ontwikkelingen waren vooral voelbaar in de voorbereidingen van de END-Conventies die, zoals aangegeven, nog steeds werden georganiseerd. De fax betekende een substantiële vermindering van de tijdskost die tot dan gepaard ging bij het internationaal organiseren van vergaderingen of conferenties. Het verschil met de fax was zelfs van die aard, aldus Jan Turf, dat de stap naar e-mail wel de zaken comfortabeler maakte, maar dat de grote revolutie eigenlijk al voorbij was.40 Voor internet was het nog te vroeg, al was een aantal organisaties uit diverse landen al op Greennet aangesloten. Greennet kan vergeleken worden met de hedendaagse listservers, opgebouwd rond diverse thema’s, inhoudelijk en actiegericht. Greennet heeft echter geen vergelijkbare rol gespeeld voor de mobilisaties rond de Golfoorlog als het internet in 2003 rond de oorlog in Irak.

Deze tweede periode van wereldwijd vredesprotest kenmerkt zich vooral door ideologische afwegingen die de samenwerking tussen verschillende vredesorganisaties, zowel nationaal als internationaal, behoorlijk onder druk stelde. Er was internationaal contact maar dat verliep voor de verschillende Vlaamse vredesorganisaties voornamelijk via de eigen internationale kanalen. Een internationale werking voor de gezamenlijke Vlaamse vredesbeweging bestond niet meer. De spanningen op het nationaal niveau bemoeilijkten dit proces bovendien in sterke mate.

Het internettijdperk: ‘The World Says No to War’ op 15 februari 2003

Het succes van de antioorlogsbetogingen op 15 februari 2003 was voor velen, zowel politici, commentatoren als activisten zelf, een complete verrassing. De internationale coördinatie die aan dit evenement voorafging was, mede door de omvang van het gebeuren, even uniek. De protesten richtten zich rechtstreeks tegen de nakende Amerikaans-Brits militaire interventie in Irak die met steun van de Coalition of the Willing op 20 maart 2003 zou starten. In België kwamen op 15 februari 2003 zo’n 75.000 mensen op straat in een betoging georganiseerd door het nieuw opgerichte Antioorlogsplatform. Een eerste aanzet tot gezamenlijke acties in België werd gegeven door Jozef De Witte, toen nationaal secretaris van 11.11.11. Het was later vooral Vrede vzw die in Vlaanderen de coördinerende taak van het nationale Antioorlogsplatform en de verschillende antioorlogsmobilisaties tussen november 2002 en maart 2003 – en in de jaren daarop – op zich zou nemen. Vrede vzw vormde daardoor ook de rechtstreekse link met het internationale niveau. Net als in 1990 was er echter nog een ander initiatief: StopUSA dat vooral vanuit radicaal linkse hoek mobiliseerde. Opnieuw zou het tussen beide platformen tot moeilijke discussies komen over wie wanneer en hoe zou mobiliseren.

De internationale coördinatie van het protest op 15 februari kwam niet uit de lucht vallen, maar putte momentum uit een sterk groeiende mobilisatiebereidheid en uit de dynamiek van de Sociale Fora. “Mensen waren werkelijk op zoek naar initiatieven ... en het was gewoon voldoende dat iemand het heft in handen nam en het was weg ... en zo is dat internationaal ook een beetje gegaan,” vertelt Ludo De Brabander.41 Vanaf september 2001 werden her en der antioorlogsmobilisaties georganiseerd, ook in de VS zelf. Zonder internationale coördinatie of overleg waren er ook in België op 10 en 17 november 2002 betogingen. Van een internationale dynamiek was op dat moment nog geen sprake. Die dynamiek kwam er pas met het Europees Sociaal Forum (ESF) in Firenze, en later versterkt op het tweede Wereld Sociaal Forum (WSF) in Porto Alegre. Het WSF en ESF zijn in wezen ontmoetingsplaatsen die de uitwisseling promoten van informatie, ideeën en tactieken tussen diverse sociale bewegingen, verzameld in de strijd tegen de neoliberale globalisering. Het concept Sociaal Forum kenden vooral tussen 2001 en 2004 een sterke dynamiek, maar die lijkt samen met de media-aandacht de laatste jaren toch ietwat af te nemen.42 Vooral de werking van het ESF doet sterk denken aan het END-netwerk. De END-Conventies werden voorbereid in de Liaison Committees, die ongeveer viermaandelijks samenkwamen. Het ESF wordt voorbereid in ‘Preparatory Assemblies’, die afwisselend in de grote Europese steden doorgaan. Het was op een van deze voorbereidende bijeenkomsten dat het idee werd gelanceerd om op 15 februari 2003 een ‘European Day of Action’ te houden tegen de oorlog in Irak. Op het eerste ESF in Firenze zou dit voorstel publiek worden gemaakt in een “Anti-war call to all citizens in Europe [...] to start organizing enormous anti-war demonstrations in every capital on February 15”.43 Vanuit politiek oogpunt was dit geen evidente beslissing: 44 Vooral landen waar de regering een standpunt had ingenomen tegen de oorlog in Irak bleken daarom in eerste instantie moeilijk te overtuigen voor een gezamenlijke actiedag. Onderzoek geeft verder aan dat de mobilisatiekracht het laagst was in landen die geen deel uitmaakten van de Coalition of the Willing.45 In België, bijvoorbeeld, was dit het geval. Kenmerkend was dan ook het feit dat het Antioorlogsplatform door StopUSA op een gegeven ogenblik het ‘platform-Verhofstadt’ genoemd, omdat de standpunten in de platformtekst nauwelijks zouden verschillen van die van de Belgische regering.“They risked putting the forum on collision course with governments and social democratic organisations across Europe.”

Het idee om gezamenlijk te mobiliseren was dus (opnieuw) in eerste instantie Europees. Pas op een nieuwe voorbereidende vergadering in Kopenhagen, een maand na het ESF in Firenze, zou de link gemaakt worden met vredesorganisaties uit de Verenigde Staten.46 Vertegenwoordigers van vredesorganisaties en nationale netwerken zouden nog verschillende keren samenkomen, vooral in de marge van andere internationale bijeenkomsten. Na Kopenhagen werd bovendien een online mailinglijst gemaakt om de internationale communicatie over 15 februari beter te stroomlijnen. De succesvolle samenwerking tussen de Amerikaanse en de verschillende Europese sociale bewegingsorganisaties is een van de opvallendste verschillen in vergelijking met de jaren 1980. Op het tweede WSF in Porto Alegre eind januari 2003 werd er in een speciale workshop opnieuw zwaar gepleit om 15 februari een wereldwijd karakter te geven en werd ook praktisch op de mobilisatie vooruitgeblikt. Op het Forum waren ruim 5000 organisaties aanwezig. Op die manier reisde de oproep snel de wereld rond. Zowel in de jaren 1980 en 1990 waren de vredesmobilisaties vooral een zaak van westerse vredesorganisaties geweest, maar met de betogingen van 15 februari waren nu ook andere continenten aardig vertegenwoordigd. Het was de eerste keer in de geschiedenis van de vredesbeweging dat zoveel organisaties uit de verste uithoeken van de wereld de krachten bundelden op één enkele dag.47

Op de eerste vergadering in Kopenhagen werd naast een gemeenschappelijk logo en slogan (‘No War on Iraq’) ook afgesproken om een gezamenlijke website te ontwikkelen.48 Doordat niemand daar verder initiatief in nam, is deze platformsite er uiteindelijk nooit gekomen. Wel werden op de website van het Amerikaanse UFPJ (United for Peace and Justice) en de Britse Stop The War Coalition zoveel mogelijk initiatieven opgelijst met links naar de verschillende nationale platformsites. Het gemeenschappelijk logo was wel een groot succes: over heel Europa en de rest van de wereld verscheen hetzelfde ‘Stop the War’-logo (met de doorstreepte vallende bom) op flyers en posters, websites en spandoeken. Ook gelijkaardige unifying slogans keerden terug op de verschillende betogingen.

Op een moment dat iedereen dacht dat de vredesbeweging dood was, bleek de opbouw van de antioorlogsbeweging in 2003 op zijn minst indrukwekkend. Internet heeft hierin ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld. We moeten wel een onderscheid maken tussen het belang voor het mobiliseren van mensen en het belang voor de coördinatie van de betogingen. Dankzij het gebruik van internet en e-mail slaagde men erin om op zeer korte tijd te mobiliseren en op nooit eerder geziene schaal petities en fundraising te organiseren.49 Ook het mobiliseren van andere organisaties kon op korte tijd en op grote schaal verlopen. Doordat acties in verschillende landen op een website werden samengebracht, werden de wereldwijde mobilisatie en de mobilisatiesuccessen heel zichtbaar. De werkelijke coördinatie van het evenement gebeurde echter niet online, maar in belangrijke mate op de internationale ontmoetingen die her en der werden georganiseerd en daarnaast natuurlijk in de honderden nationale en lokale platformen. Het internet was altijd het eerste communicatiekanaal waarlangs uitnodigingen voor internationale samenkomsten, nieuwe initiatieven en ideeën gelanceerd werden, bijvoorbeeld via de online mailinglijst. Maar het waren uiteindelijk vooral de verschillende ontmoetingen in levenden lijve die cruciaal bleken om beslissingen te nemen rond slogans, logo of data. Op deze ontmoetingen werden de bakens uitgezet voor de verschillende nationale comités en de honderden groepen die niet aanwezig waren op de bijeenkomst zelf, maar wel via e-mail op de hoogte werden gehouden.

Dit derde moment van internationaal vredesprotest staat vandaag geboekstaafd als “the largest transnational movement that has ever taken place”.50 Vooral de dynamiek vanuit de Sociale Fora, die tot 2004 spectaculair groeiden, en het gebruik van internet als wereldwijd communicatienetwerk hebben in belangrijke mate de mobilisatie van organisaties en nationale netwerken in de hand gewerkt. Internet werd in de eerste plaats instrumenteel ingezet: om eerste ideeën te lanceren, praktisch vergaderingen en bijeenkomsten af te spreken en verslagen rond te sturen. Ook in het internettijdperk waren er ideologische afwegingen en politiek contextuele factoren die de samenwerking en mobilisatie bemoeilijkten, zoals bijvoorbeeld tussen het Antioorlogsplatform en StopUSA (een terugkerende spanning tussen, grofweg, de ‘gematigden’ en de ‘radicalen’, en die ook in andere landen, zoals Groot-Brittannië, Griekenland en de VS, aanwezig was). Dezelfde politieke factoren hadden ook een impact op de mobilisatiekracht- en bereidheid, afhankelijk van het standpunt dat de zittende regering innam tegen de oorlog.

De impact van veranderende communicatietechnologieën gewikt en gewogen

Is er met de introductie van nieuwe communicatietechnologieën iets veranderd in de manier waarop de Vlaamse vredesbeweging internationaal samenwerkt rond piekmomenten van wereldwijd protest? Om te beginnen groepeerden de belangrijkste vredesorganisaties zich telkens in een nieuw nationaal of regionaal samenwerkingsverband met als eerste doel breed te mobiliseren. In de laatste twee perioden vormden zich telkens twee aparte platformen, voornamelijk terug te brengen tot de traditionele vredesorganisaties en het bredere middenveld versus de radicalere, linkse groeperingen. Opvallend is dat in Vlaanderen al die jaren steeds dezelfde organisaties het voortouw hebben genomen in de coördinatie en het overleg op internationaal niveau: voor de jaren 1980 en 1990 voornamelijk leden van het IOT (later Vredesactie), nadien vooral Vrede vzw. Vrede vzw had echter ook in de vorige twee perioden bijzonder actief meegewerkt. Een mogelijke verklaring is dat, in tegenstelling tot vele andere landen, de Vlaamse vredesorganisaties subsidies kunnen krijgen. De structurele steun zorgt ervoor dat er middelen zijn die ook internationaal kunnen worden ingezet. In de jaren 1980 noch in de latere perioden zorgden bepaalde praktische kosten blijkbaar echt voor beperkingen om een internationale werking uit te bouwen. Het waren vooral de ideologische aspecten en politiek contextuele factoren die beperkend werkten. Hoewel de rakettenstrijd in verschillende landen tegelijk plaatsvond, was de vredesbeweging in België geneigd de eigen regering onder druk te zetten. Tijdens de Eerste Golfoorlog speelden vooral ideologische spanningen mee die de verdere uitbouw van de internationale werking hypothekeerden. Beperkingen in 2003 hadden vooral betrekking op de nationale politieke context. Zo was er bij bepaalde vredesbewegingen een schrik voor coöptatie door regeringen en partijen die zich in eigen land duidelijk hadden uitgesproken tegen de oorlog in Irak.

De internationale dynamiek lijkt voor de drie protestmomenten telkens pas op gang te komen nadat er op nationaal niveau initiatieven werden genomen. In de jaren 1980 waren er, ongeveer een jaar na de eerste antirakettenbetoging in Brussel van 1979, het END en het IPCC die de belangrijkste West-Europese vredesorganisaties en -koepels samenbrachten. Begin jaren 1990 waren er sowieso enkel nationale initiatieven. Ten slotte waren er ook voor 15 februari 2003 verschillende nationale initiatieven, alvorens op het ESF een aanzet werd gegeven voor een Europees platform tegen de nakende oorlog in Irak. De trans-Atlantische coördinatie in 2003 is een van de voornaamste verschilpunten in vergelijking met de twee vorige perioden.

Het grote argument tegen de Tweede Golfoorlog was het simpele maar allesomvattende doel “don’t go to war, now”. Door Hans Blix en zijn VN-wapeninspecteurs niet de kans te geven het werk in Irak af te ronden en door een tweede stemming van de Veiligheidsraad niet af te wachten, creëerden president George W. Bush en zijn regering zelf de ideale voedingsbodem voor het wereldwijde protest. De impact van dit ene unifying issue op de internationale samenwerking was wellicht van groter belang dan de nieuwe communicatiemogelijkheden. De enorme diversiteit en schaal van internationaal protest in 2003 heeft echter niet geleid tot een structureel internationaal antioorlogsplatform dat voor jaren de strijd zou kunnen aangaan met het Amerikaanse militarisme.Veel heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat de oorlog toch doorging. Met de ontgoocheling verdween geleidelijk ook de verontwaardiging. In de woorden van Arnaud Ghys, coördinator van het CNAPD: “Qu’est qu’on pouvait faire de plus le 15 février? Difficile d’imaginer qu’on aurait pu avoir encore des manifestations beaucoup plus massif que ça.”51 Zowel nationaal als internatonaal ziet Ludo De Brabander de samenwerking meer als een “gelegenheidsplatform”.52 Het gebruik van de mailinglijst opgezet voor 15 februari viel na de actie bijvoorbeeld compleet stil. In zekere zin was de wereldwijde antioorlogsbeweging misschien té divers en de onderlinge banden via internet té zwak om de samenwerking op dezelfde schaal vol te houden.

In termen van communicatietechnologieën zien we dan ook dat internet persoonlijk, face-to-facecontact niet minder noodzakelijk maakt. Integendeel, elke beslissing die is genomen om van 15 februari een gezamenlijke wereldwijde actiedag te maken, viel op een van de internationale bijeenkomsten, hetzij in de marge van andere evenementen (bijvoorbeeld in Kopenhagen), hetzij op het Europees of Wereld Sociaal Forum. Internet en al zijn toepassingen worden in de eerste plaats instrumenteel ingezet. Het maakt communicatie goedkoper en efficiënter, maar het verandert fundamenteel niets aan de manier waarop organisaties internationaal samenwerken. Voor de antioorlogscampagne van 2003 waren internet en e-mail geweldige hulpmiddelen om contacten te leggen en afspraken te maken voor volgende bijeenkomsten, maar verder ging het niet. Videoconferenties, open chat- of skypesessies, of andere manieren van online vergaderen gebeurden niet. Het is interessant om vast te stellen dat e-mail zaken wel behoorlijk vergemakkelijkt heeft, maar dat de grote revolutie, namelijk een significante vermindering van tijd en kosten om hoeveelheden informatie te verspreiden, eigenlijk al in gang was gezet met de introductie van de fax. Het gebruik van internet en e-mail heeft wel duidelijk de snelheid en de schaal doen toenemen waarop internationaal samenwerkingsverbanden kunnen worden gesmeed. Het internationaal protest in 2003 heeft daardoor een omvang gekregen die deze van de vorige perioden vele malen overschrijdt. Als globaal communicatienetwerk laat internet toe om op enorme schaal initiatieven te lanceren en organisaties te mobiliseren. In zekere zin dalen voor vele organisaties daardoor de ‘virtuele kosten’ van participatie. Door het druk e-mailverkeer en het oplijsten op websites van allerlei initiatieven uit alle uithoeken van de wereld, wordt de massabeweging globaal zichtbaar. Die zichtbaarheid van de antioorlogscampagne in 2003 via het web, maar ook via de massamedia, voedde een algemeen gevoel van verbondenheid die op haar beurt actie aanmoedigde en daardoor allicht ook het gevoel dat verandering binnen handbereik lag.

Alles blijft natuurlijk afhangen van het soort issue crisis. Zoals hierboven aangegeven was de Tweede Golfoorlog een ‘dankbaar’ thema voor de vredesorganisatie om breed rond te mobiliseren. In 1991 was dit veel minder het geval, niet in het minst omdat de vredesbeweging zelf intern verdeeld was over de zin en onzin van een oorlog in de Golf, een oorlog die bovendien de goedkeuring had van de Veiligheidsraad. Of deze ideologische spanningen in de jaren 1990 minder hun stempel zouden hebben kunnen drukken als er toen al internet was geweest, is niet zeker. Evenmin is het zeker dat de falende trans-Atlantische samenwerking in de jaren 1980 wel zou gewerkt als er al internet was geweest. Onderzoek geeft aan dat het internet een veelheid aan ‘zwakke relaties’ mogelijk maakt die soms weken, maanden kunnen voortkabbelen om dan, wanneer het nodig is, opnieuw geactiveerd te worden. Er is minder tijd en moeite nodig om relaties en vertrouwensbanden op te bouwen, waardoor een soort latent vertrouwen ontstaat tussen verschillende bewegingsorganisaties. Op het internationale plan is dat echter niet zo vanzelfsprekend. Het feit dat Vlaanderen een redelijk unieke situatie kent van gesubsidieerde vredesbeweging (in Duitsland en Frankrijk, bijvoorbeeld, is dat niet het geval), betekent omgekeerd dat in heel veel andere landen het internationale niveau grotendeels uit vrijwilligers bestaat, die een veel kortere ‘levensduur’ hebben. Vanuit dat oogpunt is het onderhouden van veel diverse, persoonlijk contacten minder evident. Internet kan op zich dan een heel geschikte netwerktechnologie zijn, als voor organisaties de contactpersoon internationaal om de zoveel maanden wisselt, blijft van dat voordeel weinig overeind. De internationale dynamiek blijft vaak een aaneensluiting van heel wat toevalligheden, improvisatie en spontaniteit, eerder dan strak gecoördineerd internationaal protest: bepaalde mensen reizen af naar een bijeenkomst, horen daar over een oproep om te betogen en nemen dat weer mee naar hun thuishaven om daar allerlei acties op touw te zetten.

Ideologische en politiek contextuele factoren spelen in de drie momenten van vredesprotest een belangrijke rol. We vermeldden reeds de schrik voor coöptatie van de vredesbeweging door politiek institutionele actoren, de spanning tussen radicalisme en marginalisering, en het belang van nationaal gerichte actie eerder dan internationale. Het zijn zaken die telkens terugkeren zonder dat nieuwe technologieën daar iets fundamenteels aan wijzigen. Internet zou wel een belangrijke rol hebben in het faciliteren van zogenaamde transnational advocacy networks, waarbij groepen die om bepaalde reden in hun eigen land politiek geïsoleerd staan, steun vinden bij drukkingsgroepen en belangenorganisaties in het buitenland.53 We kunnen ons maar afvragen hoe de communicatie met de dissidenten uit het Oostblok er via het internet uit zou hebben gezien. De introductie van de fax eind jaren 1980 betekende alvast een grote verandering, omdat men vanaf dan enigszins aan staatscontrole kon ontsnappen.54 Het internet zou dus een gelijkaardige verschuiving teweeg hebben gebracht. Anderzijds moeten we de mogelijkheden ook niet overschatten. Kijken we maar naar de manier waarop de Chinese overheid vandaag omgaat met het internet en de betogingsvrijheid. Tijdens de antioorlogscampagne van 2003 was China de grote afwezige.55

Internet heeft dus, als we de drie piekmomenten van vredesprotest de afgelopen twintig jaar vergelijken, vooral naar het mobiliseren van organisaties een enorme impact gehad, maar niet zozeer naar de manier waarop de samenwerking verloopt. Bovendien zijn er ideologische en politieke factoren die, zonder dat internet daar invloed op heeft, bepalend kunnen zijn voor de wijze en het moment waarop sociale bewegingsorganisaties de handen internationaal in elkaar slaan.

Auteur:  Jeroen Van Laer, doctoraatsstudent Onderzoeksgroep Media, Middenveld en Politiek (M2P), Departement Politieke Wetenschappen, Universiteit Antwerpen

Eindnoten

(1)       Zie o.m. David CORTRIGHT, A Peaceful Superpower: the Movement against War in Iraq, Goshen: Fourth Freedom Forum, 2004; Victoria CARTY & Jake ONYETT, Protest, Cyberactivism and New Social Movements: The Reemergence of the Peace Movement Post 9/11. In: Social Movement Studies, 5 (2006) 3, p. 229-249; Joris VERHULST, The World Says No to War. In: Stefaan WALGRAVE & D. RUCHT (eds.), Protest Politics. Demonstrations against the War on Iraq in the US and Western Europe, Minneapolis: University of Minnesota Press, 2009.

(2)       Thomas R. ROCHON, 1988. Mobilizing for Peace: the Antinuclear Movements in Western Europe, London: Princeton University Press, 1988.

(3)       Toch even een woord van dank aan de mensen die mij uitvoerig over hun ervaringen wilden te woord staan en daarmee een belangrijke bron van informatie en inspiratie waren. In alfabetische volgorde: Dirk Barrez, André Bogaert, Ludo De Brabander, Goedele De Keersmaecker, Gio De Weerd, Mark Deneer, Jo Hanssens, Arnaud Ghys, Ernst Gulcher, Paul Lansu, Ludo Nelen, Jan Rutgeerts, George Spriet, Jan Turf, Nicole Van Bael, Jan Van Criekinge en Etienne Van Neygen. Dank ook aan de mensen van Amsab-ISG Antwerpen en Gent voor het ter beschikking stellen van het archiefmateriaal.

(4)       De organisatoren spreken van een “indrukwekkende buitenlandse vertegenwoordiging”, met delegaties uit verschillende landen van Europa, de VS en Canada. Opvallend veel Turkse manifestanten, gastarbeiders uit binnen- en buitenland, en een massale opkomst uit de Bondsrepubliek o.l.v. Dominee Niemoller (zie Vrede, 23 (januari 1980) 189, p. 4-5).

(5)       Persoonlijk interview met André Bogaert, voormalig VAKA-voorzitter, 19/05/2008.

(6)       Stefaan WALGRAVE, Nieuwe Sociale Bewegingen in Vlaanderen, Leuven: SOI/KULeuven, 1994. In België werd door VAKA/OCV nog wel op 25 oktober 1987 een ‘feest van de overwinning’ gevierd, waarbij in de betoging te Brussel zo’n 100.000 deelnemers mee optrokken. In het voorjaar van 1989 kwamen in Brussel opnieuw zo’n 75.000 mensen op straat in de laatste grote mobilisatie tegen de kernwapens. Deze twee betogingen werden echter meer ‘uit goede traditie’ georganiseerd. Het ‘momentum’ van de vredesbeweging en haar strijd tegen de kernwapens was eigenlijk voorbij.

(7)       Patrick STOUTHUYSEN, De Vredes- en Antiracismebeweging: De Ontmoeting van Oude en Nieuwe Sociale Bewegingen. In: Staf HELLEMANS & Marc HOOGHE (eds.), Van ‘Mei ’68’ tot ‘Hand in Hand’, Leuven/Apeldoorn: Garant, 1995, p. 69-88.

(8)       Patrick STOUTHUYSEN, In de Ban van de Bom: de Politisering van het Belgisch Veiligheidsbeleid, 1945-1985, Brussel: VUBPRESS, 1992; Verslag uitgebreide Internationale Werkgroep, Brussel, 19/03/1988. Archief VAKA 556/59.1

(9)       Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/301.1, Nota Jacques Vantomme, Voorstel tot het oprichten van een werkgroep “Internationale vredeswerking” binnen het OCV, 30/09/1982. Een overzicht van de verschillende internationale initiatieven uit die periode is onder meer terug te vinden in Dirk Barrez & Jan Rutgeerts, Stop de bom: twee jaar aktie tegen de kernbewapening, Brussel: Internationale van Oorlogstegenstanders (IOT), 1982.

(10)   Amsab-ISG. Archief VAKA, 556/59.1. Nota Werkgroep Internationaal: Uitgangspunten en krachtlijnen van de internationale werking van VAKA, februari 1986.

(11)   Amsab-ISG, Archief VAKA 556/59.1. Nota Werkgroep Internationaal: Uitgangspunten en krachtlijnen van de internationale werking van VAKA, februari 1986.

(12)   Amsab-ISG, Archief VAKA 556/30.1. Verslag OCV Stuurgroep, 07/10/1982.

(13)   Amsab-ISG. Archief VAKA 556/97.3. Verslag overleg België-Nederland te Roosendaal, 10 april 1981.

(14)   Vrede, 24 (december 1981) 208, p.5

(15)   Lawrence S. WITTNER, The struggle against the bomb, Stanford, Calif.: Stanford University Press, 1993, p. 234.

(16)   Amsab-ISG. Archief Vrede vzw 184/196. Verslag END.

(17)   Amsab-ISG. Archief VAKA 556/97.3. Persbericht, Komitee Paasmars 81. Voor een atoomvrij Europa. Hulst, maart 1981.

(18)   Amsab-ISG. Archief VAKA 556/6.6. The Bulletin, 24/04/1981, p.10-11.

(19)   David S. MEYER & Thomas R. ROCHON, Toward a Coalitional Theory of Social & Political Movements. In: Thomas R. ROCHON & en David S. MEYER (eds.), Coalitions and Political Movements: The Lessons of the Nuclear Freeze, Boulder/London: Lynne Rienner Publishers, 1997, p. 237-252.

(20)   Pam. SOLO, A New Atlantic Alliance. European and American Peace Movement Cooperation. In: Disarmament Campaigns, (1985)49, p.10; David CORTRIGHT & Ron PAGNUCCO. 1997 Limits to Transnationalism: the 1980s Freeze Campaign. In: Jackie SMITH, Charles CHATFIELD, Ron PAGNUCCO (eds.), Transnational Social Movements and Global Politics: Solidarity Beyond the State, New York: Syracuse University Press, 1997, p.159-174.

(21)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/64.2. Verslag vergadering Werkgroep Internationaal, 07/11/1984.

(22)   Amsab-ISG, Archief André De Smet, 246/170. Evaluatieverslag END-Conventie, juli 1984.

(23)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/30.1. Clarifications of the IPCC Network of Peace Movements, IPCC-meeting Paris, 9-11 June 1983.

(24)   Persoonlijk interview met Dirk Barrez, voormalig lid IOT en VAKA Werkgroep Internationaal, 07/07/2008.

(25)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/97.3. Correspondentie Wilke Schram (IKV) met het VAKA-secretariaat, 09/02/1981.

(26)   Persoonlijk interview Jan Turf, voormalig lid VAKA Werkgroep Internationale, 05/06/2008.

(27)   Persoonlijk interview met Dirk Barrez, voormalig lid IOT en VAKA Werkgroep Internationaal, 07/07/2008.

(28)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/59.1. Verslag van de Five Continent Conference on Peace and Disarmament te Athene van 13 tot en met 17 december 1986, door Luc Deliens

(29)   Magazine voor Vredesaktie, Extra editie, (januari 1991) 122.

(30)   Alan RIDING voor de New York Times, 13 januari 1991. Beschikbaar online op http://query.nytimes.com/gst/fullpage.html?res=9D0CE0D81030F930A25752C0A967958260

(31)   Charles CHATFIELD, The American Peacemovement: Ideals and Activism, New York: Twayne Publishers, 1992, p. xi.

(32)   Eric SWANK, The Ebbs and Flows of Gulf War Protests. In: Journal of Political and Military Sociology, (1997) 25, p. 211-229.

(33)   Vrede, (sept/okt 1990) 289, p. 6-7.

(34)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/50.1. Verslag bijeenkomst in verband met internationale werking VAKA (en OCV), 22 juni 1989.

(35)   Amsab-ISG, Archief VAKA, 556/50.1. Verslag contactvergadering CNAPD/CPD en OCV/VAKA, 07/07/1990.

(36)   Vrede vzw. Inkomende correspondentie 1990. Brief IOT, Jan Turf, 14 juni 1989, betreft: HCA, vergadering op 27 juni 1990 te Brussel.

(37)   Mary KALDOR, geciteerd in Metta SPENCER, 1991. Canadians Act To Promote Helsinki Process. In: Peace Magazine, 7 (1991) 5, p. 22-23.

(38)   Persoonlijk interview met George Spriet, lid Vrede vzw, 02/06/2008.

(39)   Ruud KOOPMANS, Globalization or Still National Politics? A Comparison of Protests against the Gulf War in Germany, France and the Netherlands. In: Donatella DELLA PORTA, Hanspeter KRIESI, Dieter RUCHT (eds.), Social Movements in a Globalizing World, Hampshire and London: MacMillan Press Ltd, 1999, p. 59.

(40)   Persoonlijk interview met Jan Turf, voormalig lid VAKA Werkgroep Internationaal, 05/06/2008.

(41)   Persoonlijk interview met Ludo De Brabander, lid Vrede vzw, 02/06/2008.

(42)   Dieter RUCHT & Simon TEUNE, Communicating the European Social Forum. Paper gepresenteerd op ECPR 35th Joint Sessions of Workshops, Helsinki, 2007.

(43)   Minutes of the European Social Movements Assembly Florence, 10/11/2002. Beschikbaar online op http://www.fse-esf.org/spip.php?article45

(44)   Chris NINEHAM, The European Social Forum In Florence – Lessons Of Success. In ZNet. http://www.zmag.org/znet/viewArticle/11259 (2002).

(45)   Stefaan WALGRAVE & Dieter RUCHT (eds.), Protest Politics. Demonstrations against the War on Iraq in the US and Western Europe. Minneapolis: University of Minnesota Press, 2009.

(46)   Persoonlijk interview met Ludo De Brabander, lid Vrede vzw, 02/06/2008.

(47)   Joris VERHULST, February 15, 2003: The World Says No to War […].

(48)   Statement of the meeting to coordinate European wide action against war on Iraq, Copenhagen, December 15th 2002. In: Joris VERHULST, February 15, 2003: The World Says No to War [...], p. 25.

(49)   David CORTRIGHT, A Peaceful Superpower [...], p. 21-26.

(50)   Barbara EPSTEIN, Notes on the Antiwar Movement. In: Monthly Review, (2003)55, p. 109-116.

(51)   Persoonlijk interview met Arnaud Ghys, lid CNAPD, 17/11/2008.

(52)   Persoonlijk interview met Ludo De Brabander, lid Vrede vzw, 02/06/2008.

(53)   Margaret E. KECK & Kathryn SIKKINK, Activists Beyond Borders: Advocacy Networks in International Politics, Ithaca: Cornell University Press, 1988.

(54)   Persoonlijk interview met Jan Turf, voormalig lid VAKA Werkgroep Internationaal, 05/06/2008.

(55)   Joris VERHULST, February 15, 2003: The World Says No to War […].


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Thema
Land

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.